Het regent en we eten een stuk käsetorte in een etablissement aan de Rijn, in de beroemde bocht van de Loreley. Naast ons zit een ouder echtpaar in volledige stilte te drinken van een wijnschorle. Het is niet zo dat ze niets meer te zeggen hebben tegen elkaar, ze lijken het spreken simpelweg voorbij.

Wij en het voltallige personeel volgen nauwgezet de bewegingen van twee stellen die in twee bestelwagens zijn komen aanrijden op de strook gras tussen het etablissement en de rivier. Ze parkeren de busjes naast elkaar, met een paar meter ertussen. In de stromende regen spannen de mannen een zeil over de busjes. De vrouwen beginnen allerlei spullen uit te laden die ze in het middenstuk onder het zeil plaatsen. Een tafel, klapstoelen, curverkratten vol ongedefinieerde objecten. Hoe langer we kijken, hoe onbegrijpelijker de scène ons voorkomt. Het is acht graden, het zeil kleppert in de wind, aan de overkant van de rivier houdt een bronzen Loreley de voorbijvarende vrachtschepen in de gaten, haar lange haren lijzig langs haar beteuterde gezicht.

We organiseren onze dagen rond de regen. Wanneer het neerslagpercentage op de weer-app onder de vijftig zakt, haasten we ons naar buiten. Ook wanneer we ons duidelijk aan de verkeerde kant van het percentage bevinden, geloven we in de kracht van onze telefoons om het voordeel weer naar onze kant te buigen. Er zijn uren dat de regen verandert in miezer, dat er enige tekening valt te ontwaren in de lucht. Soms is het een kwartier droog. Verbaasd trekken we onze capuchons omlaag, even herinner ik me hoe het voelt om helder te kunnen denken.

De vrouw van de receptie van het hotel heeft een grijze vlecht en de hoge stem van een klein meisje, of beter gezegd een klein meisje dat een nog kleiner meisje imiteert. Ze praat onophoudelijk in zichzelf, niet zachtjes, maar zo hard dat ik een lange tijd niet doorheb dat er niemand anders in de ruimte is.

De vrouw van de receptie heeft de hoge stem van een klein meisje dat een nog kleiner meisje imiteert

Ik droom over de bestelbusjes. Over een post-apocalyptische wereld waarin we kieuwen in onze hals krijgen gesneden, zodat we de rest van onze dagen kunnen slijten op de bodem van de oceaan. Niemand praat met elkaar, er is alleen nog een vertraagd rondlopen door het zoute water. Als ik wakker word is het vijf uur ’s ochtends. Ik open het raam, de hemel is pikzwart en bezaaid met sterren. Als ik een paar uur later opnieuw wakker word is de grijze waas terug. Ik open mijn app om te zien of het vannacht echt droog was, maar de app kent geen verleden, er is alleen de zekerheid van het nu en een uit veranderende percentages bestaande toekomst.

Nog meer onbegrijpelijke scènes: in de kleine, bloedhete sauna van het hotel doet een man sit-ups. Tussendoor neemt hij slokjes uit een miniatuurflesje sekt dat hij mee naar binnen heeft genomen. De geur van drank vermengt zich met de hete lucht, de man zucht en steunt, het flesje sist. Boven in de lobby zoekt het oude meisje naar de hotelkat, die is weggeschoten voor een hond. Lutzi, roept ze met haar hoge stem die een hoge stem opzet, Lutzi, hat jemand Lutzi gesehen? In de kelderbar vouwt de kelner een grote kaart uit van de omgeving. Als je linksaf gaat bij het ziekenhuis, zegt hij, en later rechtsaf bij de kapel, weer rechts na het viaduct, aan je linkerhand een Lidl, vermijd de omleiding, de weg oversteken, het bos in, de meren, kijk uit voor de modder, je glijdt zo weg, ik vergis me, het is een Aldi.

Op een avond moeten we ergens erg om lachen. Na een paar minuten wordt er op het plafond van onze hotelkamer gebonkt. Op de gang opent een deur, het gedempte geluid van een man die vloekt.

Beloven jullie, zegt het oude meisje de volgende ochtend op berispende toon, dat jullie vanaf nu na tien uur ’s avonds stil zijn? Over de rand van haar bril kijkt ze op uit een groot boek waarin een aantekening lijkt te zijn gemaakt over deze kwestie. Er komen hier oude mensen, zie je. Die willen na tien uur ’s avonds rust.

In de ontbijtzaal hangt een vijandige stilte. Alle bejaarden hebben tegen ons samengespannen, wij horen hier niet, we hebben te hard gelachen, we nemen onze vakantie niet serieus en die van hen al helemaal niet. Sinds wanneer, zegt mijn geliefde, ben jij zo neurotisch? Door het raam zie ik Lutzi wegschieten met een muis in zijn bek, misschien is het de receptioniste, het lijkt me niet onaannemelijk dat ze ’s nachts haar ware gedaante aanneemt.