‘Meneer, mag je in een essay ook…’‘Ja.’
‘Maar… ik bedoel… mag je bijvoorbeeld ook dialoog…?’
‘Ja. Het antwoord is ja.’

Je mag schrijven vanuit een kat of een stoelpoot, fictie gebruiken, reportage, filosofie. In dialoogvorm, of voor mijn part in dactylische hexameters: in een essay mag alles.

Dat er zoveel misverstanden zijn over het essay is een van de redenen dat ik dit genre zo koester. Nog sterker dan bij andere ‘non-fictie’ laat het essay zich definiëren door wat het niet, of nooit uitsluitend is. Geen column, geen opiniestuk, geen journalistieke reportage, geen proza, geen poëzie, maar het essay draagt van dat allemaal iets in zich, in het beste geval.

Een aantal van die beste gevallen stelde ik vorig jaar centraal in mijn lessen als gastschrijver aan de Universiteit Leiden. Via Gay Talese en Joan Didion kwamen we bij tijdgenoten als Édouard Louis en Valeria Luiselli en taalgenoten als Arjen van Veelen en Marja Pruis. En nog altijd bleef het onduidelijk wat een essay precies was. Zeker toen ze er zelf een gingen schrijven als eindopdracht. Mag je ook dit, moet het per se dat? Hoort het zus, kan het ook zo? Ze kregen precies wat ze lastig vonden: vrijheid.

Dat zou jongeren moeten aanstaan. In de praktijk slaan ze ervoor op de vlucht. Omdat ze het zouden associëren met schoolopdrachten wilde boekenbranchestichting cpnb het woord essay niet langer gebruiken, bij het jaarlijkse themaboekje, het ‘boekenweekessay’.

Is het daadwerkelijk geschrapt? Wie zal het zeggen. Het stond al vrijwel nooit op de omslagen, titelpagina’s of flapteksten van de themaboeken die de cpnb sinds 1987 jaarlijks uitgeeft. Wie het woord wil tegenkomen moet diep spitten en komt dan boven met weinig meer dan Kees Fens en Rudy Kousbroek.

Het was dus vooral de communicatie rond het themaboekje die essayloos zou worden. Als de cpnb er zelf niet over was begonnen, afgelopen januari, bij een presentatie van de jaarcijfers van de boekenbranche in de Rode Hoed, had er geen haan naar gekraaid. Dat gebeurde ter plekke overigens ook niet. Misschien kwam het doordat ik als 46-jarige veruit de oudste deelnemer aan het panel was, zorgvuldig getypecast tussen de boekvlogger, de spoken word-artist, de young adult-uitgeefster, de schrijfster van populaire fictie, de uitgeefster die zich richt op diversiteit.

Inspirerend gezelschap, maar de vanzelfsprekende instemming waarmee we hier getuige waren van de uitvaart van het essay, verbaasde me lichtjes. Dus plaatste ik wat opmerkingen, zonder enige respons. Zoals dat gaat op sociale media kreeg ik op Twitter, een volle week later, ineens alsnog een onverwachte golf bijval. Zelfs Bas Heijne klom erover in de pen in de NRC, al zullen mijn panelgenoten hier vooral het bewijs in zien van een verstoft mastodontengevecht. Natuurlijk was dit (‘essaygate’ heette het ironisch) een storm in een glaasje water ter grootte van een eierdop. Maar de windríchting is er wel een om bij stil te staan.

Het Financieele Dagblad interviewde dit najaar cpnb-directeur Eveline Aendekerk en bracht wat ophefmomenten in herinnering sinds haar aantreden in 2018. Dat ze naar Saskia Noort greep als ze zin had in ‘iets lichts’. Dat ze literatuur vergeleek met een ‘Cup-a-Soup-moment’. Dat Marga Minco ‘vrij vakkundig het leesplezier eruit ramt’. Dat ze jeugdbibliotheekpassen (die al gratis zijn) weggaf bij McDonald’s Happy Meals. Dat een bestsellerauteur uit Australië het Kinderboekenweekgeschenk schreef.

De geïnterviewde – geschoold als financieel-bedrijfskundige, die haar loopbaan begon bij kpmg – ervaarde haar nieuwe werkveld als een regelrechte cultuurschok. ‘Het boekenwereldje bleek gevoelig en normatief te zijn. Er zijn veel mensen die vinden dat je literatuur moet beschermen en dat je die niet commercieel mag benaderen.’ Waar was ze nu toch in verzeild geraakt? Een maf ‘wereldje’, vol gevoelige zielen, gedreven door iets anders dan aantallen en winst.

Bij cultuur gáát het nu juist om die niet-financiële waarden. Dat is waar zo ongeveer de hele cultuursector sinds de bezuiniging van Halbe Zijlstra op hamert, en wat in de coronacrisis weer terug was. Voor welke waarden kom je op, en op welke manier máák je die belangrijk? Media, onderwijs, boekhandelaren, literaire prijzen hebben allemaal op hun eigen manier invloed op de status van literatuur. Daarnaast zijn er fondsen en stichtingen die als kerntaak hebben om te kiezen wat zij ‘belangrijk maken’. Gevoelig en normatief zijn zou juist de kerneigenschap van organisaties als de cpnb moeten zijn.

De accenten die zij leggen zijn medebepalend voor wat cultureel aanzien krijgt. Over wat de cpnb belangrijk wenst te maken kan moeilijk misverstand bestaan. Typerend was het hoogtepunt van de nieuwjaarsreceptie in de Rode Hoed. De ceremoniële bekendmaking van de bestverkochte boeken. Veel bloemen, oorkondes en applaus derhalve voor de uitgever van Lucinda Riley. Alsof hier werkelijk iets gepresteerd was, anders dan het sluiten van de beste deal.

De grootste lauwerkrans is, net als bij de NS Publieksprijs, voor de bestseller met de meeste stemmen. Of bij tweehonderdduizend verkochte exemplaren (het ‘Gouden Boek’). cpnb-perschef Job Jan Altena verdedigde het beleid op Twitter met dit argument: ‘Er worden sinds onze nieuwe koers “de lezer centraal” meer boeken verkocht.’

Literaire ervaringen bieden nooit instant-bevrediging. Die treden pas op nadat je er moeite voor deed

Het verkoopcijfer als onweerlegbaar laatste woord. De lezer centraal. De klant koning. En als die nou liever in een fastfoodketen aanschuift, dan moet je daar niet gevoelig en normatief over lopen doen. Dan moet je niet van ons verwachten dat we opkomen voor noodlijdende fine dining.

Het belangrijkste nieuws die middag was dat er tien procent minder Nederlandse romans waren verkocht, terwijl het aandeel Engelse boeken steeg. Dit beeld kan wel enige nuance gebruiken.

Kijk je naar wát lezers dan liever in het Engels lezen, dan blijkt dat níet te gaan om literaire fictie. Althans, niet volgens het leesonderzoek van de boekenbranche (het ‘GfK-smb-kwartaalonderzoek’ van najaar 2022), waarbij naast verkoopcijfers bijvoorbeeld ook uitleningen tellen. Niet onbelangrijk, want welke jongere heeft geld voor gloednieuwe boeken? Alleen een geprivilegieerd smaldeel, lijkt me. Van de geënquêteerde steekproef las veertig procent literaire romans in het Nederlands, tegenover 38 procent in een andere taal.

Het Engels wint het zelfs niet bij thrillers (57 procent Nederlands, versus 50 procent anderstalig). Nee, het gaat om fantasy (24 procent, versus 19 procent Nederlandstalig), reisgidsen (22 versus 13 procent), sciencefiction (17 versus 11 procent) en young adult (12 versus 9 procent). Als je ‘de lezer centraal’ zet, moet je die genres dus extra ondersteunen onder jongeren.

De nos maakte een reportage en interviewde wat jongeren in een boekwinkel. Een van hen had zich gewaagd aan Het diner van Herman Koch: kwam ze niet doorheen. De avonden van Reve: weggelegd na tien bladzijden.

Ik ben tegen het verplichten van verouderd, gecanoniseerd repertoire, maar ik gun iedereen wel om aangeraakt te worden door literaire ervaringen. Die bieden nooit instant-bevrediging. Die treden pas op nadat je er moeite voor deed. Kunstwerken eisen een investering. Maar waarom zou je die jongeren – die toch al tot de spreekwoordelijke pechgeneratie behoren en omkomen in hun vermaarde mentale problemen – zo laten zwoegen? Is het niet waardevoller om ze te laten wegdromen in fantasy-werelden als Cup-a-Soup-momentje? Of ze boeken aan te bieden waarin ze hun eigen identiteit, problemen en opvattingen weerspiegeld zien. De lezer staat immers centraal. Het is ook een stuk makkelijker te propaganderen en levert – het ultieme argument – een hoger netto bedrijfsresultaat.

Hier gaan commerciële ambities gelijk op met het eigentijdse streven naar ‘veilige omgevingen’. Niets mag meer afschrikken. Een veilige omgeving behoedt de lezer tegen wat hem onwelgevallig is. De opvatting dat literatuur de plaats is waar gebeurt wat je juist niet wilt, maar waar je op een dieper niveau misschien wel naar zoekt, is elitair en achterhaald.

Het Boekenweekthema weerspiegelt de tijdgeest rimpelloos. Ik ben alles. Literatuur moet de eigen identiteit bevestigen, vieren. Het essayerende ik is daar het exacte fotonegatief van. Het verhoudt zich slecht met een publicatiecultuur van uitgesprokenheid, die vaak corrigerend en activistisch is.

Waarom we het over menstruatie moeten hebben. Hoe de rijkste 1 procent het klimaat kapot maakt. Dit is waarom uw hond huilt bij sirenes. Dit is waarom we geen protesten meer zien in Rusland. Zomaar wat recente koppen uit allerlei media. Hoe dit en waarom dat. We moeten het hebben over.

Het essayerende ik maakt zulke vuisten niet. Zou het kunnen dat. Wat nu eens als. Wonderlijk toch hoe. Stel je voor dat. Elk essay zoekt al schrijvend wat een essay nu eigenlijk is.

Literaire jazz. Vrijheid. Dat vonden mijn studenten moeilijk, na in het onderwijs aangemoedigd te zijn om formats te volgen, doelen te stellen, standpunten in te nemen. Het essay is de antipode van het pamflet. Het gaat in tegen wat oer-essayist Montaigne de ‘overtuigingenleurders’ noemde. Maar uit hun reacties, en vooral hun eind-essays, merkte ik dat het toch gelukt was. Vrije, zoekende stukken, maar vooral met vitaliteit en bezieling geschreven, waaruit ik opmaakte dat het niet voor niets was geweest, en vooral: dat het dus mogelijk is, iets belangrijk maken wat dat op voorhand nog niet was.

Het essay hóeft niet per definitie het minst verkoopbare genre te zijn. Maar zolang het hele stelsel van uitgevers, boekhandelaren, fondsen, stichtingen, podia en media voorhouden dat het een literaire winkeldochter is, blijft het dit inderdaad. Een vergeten aardpeer tussen de wild-frisse limoenen van de groentejuwelier.

Ik ben niets. Zou dat geen mooi Boekenweekthema voor volgend jaar kunnen zijn? Een editie die de essayerende geest centraal stelt. Achter elk gevierd ik dat alles is, staat een onbeduidend ik dat twijfelt, vreest, zich verwondert, niet weet, niets is. Het ik waar Pessoa’s Sigarenwinkel mee opent, een van zijn bekendste gedichten. Of is het misschien een klein essay? ‘Ik ben niets./ Ik zal nooit iets zijn./ Ik kan ook niet iets willen zijn./ Afgezien daarvan koester ik alle dromen van de wereld.’