Steevast wordt ‘de maakbare samenleving’ tegenwoordig voorafgegaan door ‘de illusie van’ of ‘toen een geloof in’ (… ‘nog bestond’). Je bent eigenlijk maar een slappe idealist als je nog zo naïef bent te geloven in maakbaarheid.

Ik zal maar kleur bekennen: ik ben zo’n slappe idealist. Nooit heb ik kunnen begrijpen hoe je in het alternatief kunt geloven. Als de samenleving niet maakbaar is, wie maakt de samenleving dan? De hegeliaanse geest? Marxistisch materialisme? Lovecrafts Cthulhu?

Laat ik eens iets geks suggereren: mensen maken en hermaken de samenleving. Constant. Een ondernemer wordt nooit naïef maakbaarheidsdenken verweten als hij met een revolutionair idee fundamentele verandering teweeg wil brengen – dat zou ook best absurd zijn. ‘Hé, luister, ik heb een idee: Uber, een app die chauffeurs aan klanten koppelt, waarbij wij een klein bedrag op elke rit pakken. Geweldig concept! We gaan alle spelregels van de taxibranche herschrijven!’

‘De economie is niet maakbaar.’

‘O ja, fuck it dan.’

Eigenlijk maken anti-maakbaarheidsdenkers dan ook een veel beperktere claim. Tuurlijk, de samenleving wordt gemaakt door mensen, maar er zijn vormen van maakbaarheid die beter zijn dan andere. ‘De complexe maatschappelijke en economische realiteit is niet dwingend vanuit de overheid te sturen’, zo stelde Balkenende het in zijn afscheid van het maakbaarheidsdenken.

Pieter Cort van der Linden, de laatste liberale premier van Nederland voor Rutte, hield er zelfs een positievere visie op overheidsinterventie op na. ‘Wanneer door de onthouding der overheid de heerschappij van het toeval in de hand wordt gewerkt, de ongelijkheden der bestaande wetgeving worden bestendigd, en de overmacht van enkelen wordt begunstigd, is het laisser faire eene valsche leuze’, zo schreef hij in zijn boek over een toekomstige liberale partij. ‘Het bevordert niet de vrijheid, maar belemmert haar.’

Uiteindelijk wordt de samenleving altijd gemaakt. De vraag is alleen wie de samenleving maken, en hoe zij haar maken

Een eenzijdige afkeer van ‘dwingend overheidsoptreden’ miskent dan ook de grote maatschappelijke vooruitgang die is geboekt door zulk optreden. Natuurlijk, de open deuren – kinderarbeid, slavernij, de achturige werkweek en ga zo maar door – maar ook op veel kleiner niveau heeft sturing van het economische verkeer successen gebracht.

Neem de regulering van de autobranche. In 1965 getuigde James Roche, de CEO van General Motors (GM), voor het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden dat zijn bedrijf slechts één miljoen dollar aan autoveiligheid besteedde. GM maakte indertijd 1,7 miljard dollar winst. Technologische innovatie richtte zich vooral op kekker design en snellere auto’s, maar niet op veiligheid.

Een jaar later werd een wet aangenomen waarmee een nieuwe autotoezichthouder werd opgericht. In een evaluatie van een vijftal veiligheidsstandaarden kwam de toezichthouder in 1985 tot de conclusie dat deze regulering slechts 48,86 dollar per nieuwe auto had gekost. Voor dat bedrag waren duizend levens gered en tweehonderdduizend verwondingen vermeden. Zonder naïeve maakbaarheidsdenkers was zoveel menselijk leed nooit vermeden.

De grote ironie is bovendien dat het idee van maakbaarheid in de praktijk eigenlijk nooit weg is geweest. Het is alleen veranderd in een ander maakbaarheidsgeloof. Dezelfde Balkenende die in zijn lezing de keynesiaanse werkloosheidsbestrijding, zo gebruikelijk vlak na de oorlog, afdeed met de mededeling dat ‘de conjunctuur zich niet laat managen’, was tegelijkertijd een voorstander van ‘activerend arbeidsmarktbeleid’ (sollicitatie- en presentatietrainingen, reïntegratietrajecten, werkcoaching en ga zo maar door).

Dat het rekenkundig onmogelijk is om de 672.000 werklozen weg te werken met activerend arbeidsmarktbeleid als er maar 108.200 vacatures openstaan, schijnt de huidige beleidsmakers ook niet te hinderen. Lodewijk Asscher kondigt vol trots een banenplan aan met dit soort beleidshomeopathie.

Eigenlijk is het geklaag over ‘het maakbaarheidsgeloof’ vooral een excuus om te stoppen concreet te denken over hoe de wereld beter kan. Het is uitkijken dat de overheid te veel probeert te doen – dat onze oplossingen problemen worden. Toch mondt een algemene afkeer van ‘maakbaarheid’ al snel uit in het beleidsequivalent van Voltaire’s Dr. Pangloss uit Candide, die telkens als hij geconfronteerd werd met onrecht, herhaalde dat dit ‘de beste van alle werelden’ is.

Uiteindelijk wordt de samenleving altijd gemaakt. De vraag is alleen wie de samenleving maken, en hoe zij haar maken.