Het voorwoord van Canetti bij De gele straat bevat van die formuleringen waarop hij het patent heeft: iemand in de ene zin prijzen om hem in de andere kopje onder te duwen, of dat zelfs in een en dezelfde zin. Als dichter sloeg hij haar in het begin hoger aan dan zichzelf. Maar toen begon hij als een bezetene te schrijven aan zijn grote roman Het martyrium: ‘Om zich niet op te geven, begon zij zelf te schrijven, en om het gebaar van het grote voornemen, dat ik nodig had, niet in gevaar te brengen, behandelde zij haar eigen werk als een niemendal.’ Wat staat hier anders dan dat de vrouw maar in haar schulp kroop naast het zich expanderende genie?
Zoals titels als ‘Het monster’, ‘De dwingeland’, ‘De misdadiger’ en ‘De overwinnaar’ al aangeven, behandelt Veza Canetti in haar verhalen vooral typen - hoekig, met felle contrasten, in een groteske stijl die sporen van expressionisme en naturalisme vertoont. Het eerste verhaal van de roman over de straat met zijn ‘invaliden, maanzieken, gekken, wanhopigen en zelfvoldanen’ begint met het optreden van juffrouw Runkel, eigenares van twee winkels, het monster dat door een dienstmeisje in een kinderwagen wordt rondgereden. Wanneer de invalide aan haar ellendige leven een eind probeert te maken, sneuvelt het dienstmeisje, en zijzelf breekt voor de twaalfde keer in haar leven een paar botten.
Ook vrouwen zijn soms berekenende smeerlappen, een rol die doorgaans voor de mannen is weggelegd. Vaak zijn ze het slachtoffer - van een man die een vrouw alleen om haar bruidsschat trouwt, van een handtastelijke baas of passerende geiloor, en uiteraard van de economische omstandigheden, - maar even zo vaak blijken de vrouwen over het uithoudingsvermogen van een Mutter Courage te beschikken. Er wil aan het eind van zo'n verhaal wel eens een arm meisje ‘s ochtends dood in de sneeuw worden gevonden, of anders wordt wel een eerlijk type ten onrechte van diefstal beschuldigd. Of een arme man, vader van een ongelukkig zoontje en lelijke dochter, wordt bedrogen en voor het leven geruineerd door een nietsontziende slampamper, de goklustige zoon van de rijke Russische familie die aan de betere kant van de binnenplaats woont. Wie zich tevreden stelt, wordt door het lot nog harder gepakt, de veeleisenden zijn des te sterker naarmate ze gewetenlozer middelen hanteren. De lezer zal geen moeite hebben met het onderscheid tussen goeden en slechten - en dat versterkt wel de melodramatische kant aan deze uit het leven gegrepen verhalen. Veza was duidelijk begaan met 'de onderkant van het sociale gebouw’, zoals dat tegenwoordig in de directiekamer van datzelfde gebouw heet. ‘Verzinnen was niets voor haar, dat liet ze aan mij over’, merkt Elias Canetti op over haar, en vervolgt dan minder dubbelzinnig: ‘Zij wilde haar mensen helpen en daarom schreef ze verhalen over hen. Er gebeurde echter iets heel merkwaardigs: al haar personages lijken net verzonnen.’