
ARIEL, WESTELIJKE JORDAANOEVER – Op de groene heuvels langs snelweg 5 op de Westelijke Jordaanoever ligt de joodse nederzetting Ariel. De rode pannendaken van de eengezinswoningen steken fel af tegen de azuurblauwe lucht. Dertig jaar geleden werd deze forensennederzetting, zo’n tien kilometer achter de afscheidingsmuur, uit de grond gestampt; zij telt nu twintigduizend settlers. Achter de ijzeren toegangspoort met een bewaker die zorgvuldig iedere bezoeker checkt – Palestijnen worden niet toegelaten – verrijst een comfortabele wereld met rustige langgerekte asfaltwegen, supermarkten, scholen, woonblokken – keurig vierkant met speelpleinen voor de kinderen en parkeerhavens voor ouders – een zwembad en een universiteit. De werkstad Tel Aviv is slechts vijftien autominuten verwijderd en de prijzen van huizen zijn redelijk. Voor wie zijn werkkring naast de deur zoekt, is er het moderne industriegebied van Ariel met zo’n 110 fabrieken. Een tweede industriepark, ‘Ariel West’, met een terrein van zo’n twintig hectare is in aanbouw en zal werk bieden aan tweeduizend werknemers. Op het eerste gezicht een perfecte locatie voor Israëlische yuppies en gezinnen met kinderen.

Kennelijk is de bouw en instandhouding van Ariel en de andere 160 joodse kolonies ook een interessante business. Onlangs keurde de Israëlische minister van Defensie Barak de bouw van nog eens 455 nieuwe eenheden goed. De nederzettingen worden grotendeels gefinancierd door de overheid, die nog eens een slordige tweeënhalf miljard sjekel (een half miljard euro) betaalt voor extra kosten per jaar aan aannemers, producenten en toeleveranciers – aldus de Israëlische krant Ha’aretz.

Een van die toeleveranciers is het Nederlandse bedrijf Riwal. Materieel van deze Dordtse kranenverhuurder werd onlangs door een medewerkster van de Israëlische vrouwenvredesorganisatie The Coalition of Women for Peace in Ariel gesignaleerd. Diverse hoogwerkers van Riwal waren druk bezig om in het nieuwe industriepark van de nederzetting fabrieksgebouwen op te zetten. In 2006 kwam Riwal al in opspraak nadat bij toeval werd ontdekt dat het bedrijf via zijn Israëlische vestiging – Riwal Israel – materieel verhuurde voor de bouw van de Israëlische afscheidingsmuur. Het Internationaal Gerechtshof in Den Haag bestempelt die afscheiding als illegaal. Toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Bot noemde de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de bouw van die muur en activiteiten die in strijd zijn met de richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, ongewenst.

De relatie tussen Riwal Nederland en Riwal Israel was in eerste instantie door holdingconstructies onduidelijk, maar een in opdracht van de vredesorganisatie UCP door Profundis uitgevoerd onderzoek bracht aan het licht dat de Nederlandse holding Lima BV uit Spijkenisse – de eigenaar van Riwal Israel – en de Nederlandse Riwal-groep in dezelfde handen zijn, namelijk van Dick Schalekamp en Prodelta Holding, dat weer toebehoort aan de Israëliër Doron Livnat. Livnat is een telg uit een invloedrijke Israëlische transportfamilie en lid van het CIDI (Centrum Informatie en Documentatie Israël). In een rapportage van RTV Rijnmond in juli 2006 erkende Riwal zijn betrokkenheid. Het beloofde de activiteiten te staken, maar werd een jaar later door minister Verhagen op de vingers getikt omdat bleek dat de Riwal-kranen nog steeds aan de muur werkten.

Ook de bouw van joodse nederzettingen is volgens de internationale gemeenschap illegaal. Israël bestrijdt dat. ‘Als Israëliërs geen huizen op de Westelijke Jordaanoever mogen bouwen, dan moet het ook aan Palestijnen verboden worden. Dit is betwist gebied. We moeten hierover nog onderhandelen’, reageerde de Israëlische premier Netanyahu op de voorwaarde van president Obama van bevriezing van de nederzettingen.
Israël houdt deze gebieden sinds de Zesdaagse Oorlog van 1967 bezet en mag volgens de Vierde Geneefse Conventie als bezettende macht geen eigen burgers naar bezette gebieden verhuizen en moet de Palestijnen fatsoenlijk behandelen. De nederzettingen zijn voor een deel gebouwd op geconfisqueerde grond die aan Palestijnen toebehoort of die op onrechtmatige wijze onteigend is, en dus zijn eigendomsrechten van Palestijnse burgers geschonden. Dat mag volgens het Internationaal Hof niet. Nu bouwt Riwal hieraan mee.

VANUIT BRUQIN, het Palestijnse dorpje dat aan de voet van Ariels industriepark ligt, zien de muren en prikkeldraadafrasteringen van de nederzetting er dreigend uit. Bruqin is een stil dorp, waar de bewoners altijd leefden van de olijfbouw. Maar de bouw van de industriegebieden heeft het leven van de tweeduizend dorpelingen voorgoed veranderd. Ariel heeft de laatste jaren tachtig hectare landbouwgrond van Bruqin in beslag genomen voor de bouw en uitbreiding van het industriepark.
‘Onze olijfgaarden zijn met de grond gelijk gemaakt’, zegt Abdallah Samara, burgemeester van Bruqin. Maar Bruqin kampt nu met een veel urgenter probleem dan de onteigening van grond. Het industriegebied van Ariel loost regelmatig zijn industrieel afvalwater op het land van Bruqin. Samara: ‘Dat water is vervuild en heeft onze gewassen aangetast.’

Yoesef Habash van het Palestijnse gezondheidsinstituut in Ramallah noemt de gezondheidstoestand in Palestijnse dorpen rond Ariel zorgwekkend. Door de bouw van de afscheidingsmuur en de Israëlische afsluitingspolitiek kunnen Palestijnse werknemers die vroeger (wit of zwart) in Israël werkten het land niet meer in en boeren zijn door de muur van hun land gescheiden en werkloos. In de Palestijnse gebieden is nauwelijks werk. Verder is er de stress die de bezetting met zich meebrengt. Soms zijn de dorpen dagen of weken volledig afgesloten en kunnen de bewoners niet naar hun werk of naar school. Maar in Bruqin is er nog iets anders aan de hand. ‘We hebben een alarmerende toename van kankerpatiënten. Uit bodemonderzoek blijkt dat de grond vervuild is door de dump van industrieel afval uit het al bestaande industriegebied. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de gewassen maar ook voor het drinkwater’, aldus Habash.
Meirav Amir, medewerkster van het Israëlische Who Profits, dat de economische activiteiten van joodse kolonies en ondernemingen in Palestijnse gebieden onderzoekt, beschrijft de situatie als volgt: ‘Voor Israëliërs en bedrijven is vestiging in en de bouw van joodse nederzettingen aantrekkelijk want de staat betaalt, kolonisten betalen minder belasting en het toezicht op de naleving van de wet is geringer. Kortom, er is een soort juridisch niemandsland ontstaan. We hebben situaties van onteigening van Palestijns land, illegale bouwactiviteiten en het tewerkstellen van Palestijnse werknemers tegen te lage lonen geconstateerd.’
Die situatie trekt ook buitenlandse bedrijven. Een willekeurige greep uit de lange lijst van Who Profits met buitenlandse overtreders: het Franse Veolia, dat betrokken was bij een tramproject naar Israëlische kolonies en nu weer een afvaldump in de Jordaanvallei heeft opgezet; het Zweedse Volvo, dat gepantserde bussen aan joodse nederzettingen levert; de Belgische Dexia-bank, die leningen verstrekt aan joodse settlements, en het Nederlandse Unilever, dat ondanks zijn aankondiging in 2008 van verkoop van zijn aandeel nog steeds eigenaar is van een Israëlische zoutjesfabriek in een joodse nederzetting op de Westelijke Jordaanoever.

Amir: ‘We signaleren aanhoudend buitenlandse bedrijven die investeren in settlements of er zaken mee doen. Het onderzoek is moeilijk, omdat men via allerlei juridische en holdingconstructies met Israëlische bedrijven opereert. Bedrijven zijn vaak betrokken bij verschillende activiteiten op de Westelijke Jordaanoever. Als ze ten gevolge van onze acties de ene activiteit staken, dan gaan ze vervolgens met een andere activiteit verder. Ook zijn er bedrijven die aankondigen dat ze hun aandeel in de activiteiten willen verkopen, maar de verkooponderhandelingen worden tot in lengte van dagen gecontinueerd en intussen gebeurt er niets. De bedrijven trekken zich dus niet terug uit de Westelijke Jordaanoever.’

Tal Pery, de directeur van Riwal Israel, reageert verbaasd als ik hem telefonisch om opheldering vraag. Hij weet van niets. Enkele dagen later antwoordt hij per e-mail: ‘Riwal (Israel) verhuurt zijn materieel aan klanten, voornamelijk aannemers – onder hen Israëliërs, Arabieren en Palestijnen – op dezelfde manier: onbemand. Wij hebben geen controle op het werk of de locatie. Het is mogelijk dat een aannemer Riwal-hoogwerkers gebruikt in Ariel. Je kunt ons werk vergelijken met een internationaal autoverhuurbedrijf.’
Blijft de vraag of je dat maatschappelijk verantwoord ondernemen kunt noemen. Volgens professor Cees van Dam, verbonden aan King’s College Londen en de Universiteit Utrecht en gespecialiseerd in maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), is Riwals reactie onaanvaardbaar. Hij formuleert het zorgvuldig: ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen is niet een juridische norm. Het betekent dat een onderneming meer doet dan de wet naleven en zich niet alleen richt op de economische prestatie maar ook met respect voor de mensenrechten handelt en toeziet op de gevolgen voor de mensen en het milieu.’
Het maatschappelijk toetsingskader is neergelegd in de richtlijnen van de OESO, waarvan Nederland lidstaat is en die door Israël worden onderschreven en door het bedrijfsleven omarmd. In de richtlijnen staat respect voor mensenrechten centraal. Ondernemingen moeten due diligence betrachten en zorgvuldig nagaan of men geen rechten van anderen negatief beïnvloedt en, als dit het geval is, deze negatieve invloed beëindigen. Van Dam: ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen betekent dat een onderneming zich niet alleen richt op de economische activiteit, maar ook toeziet op de gevolgen voor de mensen en het milieu. Riwal is door het verhuren van materiaal voor de bouw van nederzettingen in bezet gebied nauw betrokken bij het schenden van mensenrechten. Dat Riwal niet zelf de hoogwerkers gebruikt maar ze verhuurt, maakt niet uit. Riwal had horen te bedingen dat het materieel niet gebruikt mag worden voor de bouw van nederzettingen en daarop moeten toezien. Riwal hoort de mensenrechten van de bewoners van de bezette gebieden te respecteren en dat doet het hier niet, net als destijds bij de bouw van de muur.’
foto: Merav Amir