
Ayers film is een aanklacht tegen oorlog voeren. In die zin biedt het werk inderdaad geen romantische visie op de oorlogstechnologie die de basis vormt van de onverminderd populaire plastic sets van het merk Airfix waarmee je klassieke vliegtuigen, duikboten of tanks kunt nabouwen. De keerzijde is dat Fury wel degelijk flirt met de vreemde aantrekkingskracht van de goede oorlog: de verleidelijke vriendschap tussen de soldaten, hoe ze met hun wapentuig omgaan, hoe goed ze zijn in hun manoeuvres, hoe dapper ze zijn wanneer ze onvermijdelijk een laatste verdedigingslinie tegen een vijandelijke overmacht vormen. Juist in deze paradox ligt de waarde van de film: oorlog als een absurditeit.
De personages hebben oorlogsnamen. Wardaddy. Bible. Coon-ass. Machine. Met hun Sherman worden ze tegen het einde van de oorlog achter vijandige linies ingezet om de laatste Duitse weerstand de kop in te drukken. Het woord uit de titel staat geverfd op de loop van de seventeen pounder, het kanon waarmee de gevechtswagen van Wardaddy en de rest is toegerust.
Don ‘Wardaddy’ Collier (Brad Pitt) is de leider van het groepje, allemaal veteranen van de woestijnoorlog in Noord-Afrika. In Europa voegt de jonge Norman Ellison (Logan Lerman), een kantoorbediende zonder oorlogservaring, zich bij hen. Dat je het leven van een ander mens kunt nemen door een trekker over te halen, is voor hem ondenkbaar. Hij heeft geen keus – Wardaddy krijgt opdracht de weg vrij te maken voor geallieerde grondtroepen die verder oprukken naar Berlijn.
De onschuld van Norman staat tegenover de verschrikkelijke effectiviteit van Wardaddy en zijn Sherman. In schitterend geënsceneerde gevechtsscènes neemt de Sherman het op tegen de technisch superieure Duitse Tiger-tanks. Ja, Airfix-bouwers kunnen hun hart ophalen. Maar niet te veel. Al die fijne tanks, vliegtuigen, kanonnen en machinegeweren veroorzaken een massaslachting vol bloed en modder.
Dat de bemanning van de tank onverminderd in levensgevaar verkeert terwijl de oorlog gewonnen is, tekent de absurditeit in de kern van het verhaal. In een sleutelscène belanden de Fury en haar bemanning in een hinderlaag. Norman ziet de aanvallers als eerste, maar blijkt niet in staat te schieten. De Duitsers worden overmeesterd. Wardaddy gebruikt de situatie om zijn nieuwste rekruut te initiëren: hij stopt een pistool in Normans hand en dwingt hem een jonge Duitse soldaat standrechtelijk te executeren. Een schokkende scène. Is dit dan de greatest generation? Want hier is iedereen moordenaar.
Wardaddy belichaamt de ambiguïteit van de oorlog. Hij is de nihilistische pelotonsergeant, een echo van eerdere figuren uit oorlogsfilms: Possum in The Big Red One, Kilgore in Apocalypse Now, Barnes in Platoon. Ze zijn veteranen met een goddelijke status, onaantastbaar, ontmenselijkt door oorlog. De boodschap van deze symbolische vaderfiguren is absurd: wie oorlog voert moet eerst alle sporen van menselijkheid in zichzelf wissen, juist om als mens levend uit de strijd te treden. Vandaar die bijnamen. Met zo’n naam werp je je identiteit van je af, zeker tussen de metalen ingewanden van de Sherman-tank. Daar fuseren de soldaten met de technologie van de oorlog. Ze wórden technologie. Bizarre Airfix-poppetjes zonder ziel. Na zijn eerste daad als bevrijder in de ‘goede oorlog’ is ook Norman zo ver. Hij krijgt een oorlogsnaam: Machine.
Te zien vanaf 23 oktober
Beeld: Brad Pitt in Fury (Universal Pictures).