Wat ik eigenlijk een vreemde tegenstelling vind, is de volgende. De islamitische man heeft hier de volledige macht over zijn vrouw. Hij heeft haar verkregen via een gedwongen huwelijk, zij moet alles doen, hij niets, hij mag haar zelfs slaan en ze moet met een hoofddoek lopen want andere mannen mogen haar niet begeren — en toch, wat zie je: die islamitische man is vaak een sul, een schlemiel. Je ziet hem onzeker voor z’n vrouw lopen, zich bewust van het feit dat hij onze taal niet spreekt, niet gewaardeerd wordt, niet erg veel geld verdient en er is niets aan hem dat je doet uitroepen: ja, een echte man, een voorbeeld met wie ik me kan identificeren…

Die macht over zijn vrouw is de enige macht die hij heeft. Ik kan me heel goed voorstellen dat, wanneer je dan zo’n knappe Bin Laden ziet, met z’n vijftig vrouwen en even zovele kinderen, je meteen aansluiting gaat zoeken bij al-Qaeda.

Die islamitische man hier is doodsbang dat hij alles kwijtraakt, want hij heeft veel verloren: zijn land, zijn taal, zijn familie, en hier is hij ook nog eens zijn kinderen aan het verliezen. Strenge religieuze regels, gesteund door zijn groepsgenoten, bieden hem saamhorigheid, warmte en geven zijn leven ook nog enige zin.

Integratie, zo zie je, verloopt altijd makkelijker als jouw status of aanzien niet van je vrouw en je groepsgenoten hoeft te komen. Een Marokkaanse man of een Ghanese man die iets doet waar hij veel en terechte waardering voor krijgt, zal het met zijn macht binnenskamers niet zo nauw nemen, evenmin als met zijn religieuze plichten als die hem storen. We weten dat van onszelf. We kunnen nog zo katholiek of gereformeerd zijn, als onze religie ons stoort bij de macht en de invloed die we werkelijk willen, zijn we bereid onze ziel aan onze duivel te verkopen en onze levensbeschouwing daarop aan te passen. De kerken liepen in de jaren zestig leeg. Waarom? Omdat de alternatieven meer genot gaven. Na dat genot, net als in tijden van oorlog, wilden we wel weer teruggaan naar de kerk.

Die islamitische man — die trouwens hier ook zijn jeugd aan het verliezen is — kun je eigenlijk niet meer helpen. Hoewel… Zijn nieuwe status kan hij ontlenen aan het succes van zijn kinderen. Als hij ziet dat zijn kinderen goed geld verdienen, in een mooi ruim huis wonen, gelukkig zijn, meer kunnen dan hij, dan zal hij wel een chagrijnige oude zak blijven, maar tevens zal hij besef fen dat zijn leven alsnog zinvol kan blijken als hij ziet dat zijn kinderen dat allemaal zijn. Hij zal dan zijn mond houden. Je leven beoordelen naar het succes of het geluk van je kinderen en kleinkinderen is een mogelijkheid tot zingeving. Wat kan het mij schelen dat ik oud en arm ben als mijn kinderen rijk en gelukkig zijn?

Integratie is een vaag begrip geworden. Het staat nu voor: geen last hebben van buitenlanders. Maar die buitenlanders zijn al voor een groot gedeelte Nederlanders. Wat we eigenlijk met integratie zouden moeten bedoelen, is: een proces waardoor je je snel in dit land thuis voelt. Dat betekent onbedreigd zijn, je makkelijk hier kunnen bewegen en zelfs van dit land kunnen houden. Als we zeggen dat de integratie mislukt, dan bedoelen we eigenlijk dat het ons niet lukt om die ander zich bij ons thuis te laten voelen. De vraag is nu: wie moet wat doen om zich thuis te voelen? Wat zijn ieders rechten en plichten daarin? En er zijn nog meer vragen. Wat is «dit land» eigenlijk? Wat is die cultuur waarvan ik wil dat de ander ervan gaat houden. Mozart? The Beatles? Spinvis? Houellebecq? Multatuli? Wittgenstein? Mat Herben?

Het opvoedingsideaal van mijn ouders was juist, door de oorlog, antinationalistisch. Ik moest me overal thuis kunnen voelen. (In Europa en Amerika, bedoelden zij.) Ik hoor nu spreken over onze cultuur, onze waarden en normen. Ach gut, goedbeschouwd hebben we die toch helemaal niet? We willen eigenlijk niets liever, als volbloed Nederlanders, dan macht over onze vrouw en kinderen.