Éric de Rothschild had de twee schilderijen aan het Louvre aangeboden. Maar dat had er het geld niet voor, en de Franse minister van Cultuur vond de schilderijen niet tot het Franse cultuurbezit behoren. Dus ze zei dat ze wel een exportvergunning kon geven.
Nu de mist is opgetrokken, weten we ongeveer hoe het is gegaan. Het Rijksmuseum wilde de schilderijen. Toen daar in Frankrijk ophef over ontstond, bedacht de Franse minister een list. Ze stelde de Nederlandse minister voor om het dubbelportret samen te kopen en het om beurten tentoon te stellen. Mooie Europese samenwerking. Het was op dat moment nog niet duidelijk of het Rijksmuseum de 160 miljoen euro bij elkaar kon krijgen. En als dat niet zou lukken, zouden de schilderijen waarschijnlijk helemaal uit het zicht verdwijnen. Dat kon de oplossing van de Franse minister eventueel voorkomen.
De ministers schreven samen een brief aan de eigenaar: we weten dat u met het Rijksmuseum hebt gesproken over het belang deze schilderijen voor het Europese publiek beschikbaar te stellen, en dat het Rijksmuseum heeft voorgesteld beide schilderijen te kopen. Maar er is nog een tweede mogelijkheid. Het Louvre en het Rijksmuseum kunnen de doeken ook samen kopen.
Maar De Rothschild is geërgerd door het Franse gedraai en hij maakt duidelijk dat hij de doeken het liefst samen aan het Rijksmuseum verkoopt. Als Nederland de helft van de vraagprijs bij elkaar heeft en het lijkt te gaan lukken de andere helft ook bij elkaar te krijgen, ontstaat er tumult in Frankrijk. Le Figaro: dit is op zijn minst een diplomatieke belediging van Frankrijk en als het doorgaat een enorme afgang voor het Louvre.
In Frankrijk is gezichtsverlies het ergste wat je kan overkomen. De Franse centrale bank wordt ingeschakeld en die legt ook de halve vraagprijs op tafel. De Franse minister noemt de voorgestelde noodoplossing een afspraak. En zij heeft de macht, want ze gaat over de exportvergunning.
Ondertussen hebben de ingezondenbrievenschrijvers een fijne week gehad, en misschien loopt hun feest nog wel een paar weken uit. Iemand noemt Wim Pijbes rupsje-nooit-genoeg. Iemand anders meent dat de gezichten van Maerten Soolmans en Oopjen Coppit zo slecht zijn geschilderd dat het geen echte Rembrandts kunnen zijn. Weer iemand anders zegt dat we niet meteen in het stof moeten vallen als er onder een schilderij een bekende naam staat. Iemand gebruikt het woord schilderijtjes voor de levensgrote portretten, meer dan twee meter hoog. En iemand zegt: aankoop is het overwegen waard, mits de veel te prijzige schilderijen in het Rijksmuseum Twenthe komen te hangen.
Rembrandt schilderde het huwelijksportret in 1634, hij was toen 28. Nog maar drie jaar daarvoor had Constantijn Huygens hem in zijn enthousiaste aantekeningen ‘een jongen’ genoemd, en ‘een molenaar die nog geen baard heeft’.
Als je afgaat op de reproducties die er in omloop zijn, zijn het indrukwekkende schilderijen. Simon Schama noemde dit dubbelportret ‘het zwierigste en galantste van al zijn paren’. Hij schrijft: ‘Dit zou wel eens het eerste Nederlandse portret ten voeten uit kunnen zijn waarop de aandacht evenzeer gericht wordt op de voeten van het stel als op hun handen, want Rembrandt heeft zijn spectaculairste penseelvoering bewaard voor de uitzinnige rozetten op Maerten Soolmans’ schoenen die in een aristocratische rechte hoek ten opzichte van elkaar staan.’
Ik verheug me erop de doeken in het echt te kunnen zien, in Amsterdam. Het is geen ramp dat ze af en toe een tijdje in Parijs zullen hangen. Misschien een prettige aanleiding om wat vaker voor een paar dagen naar Parijs te gaan.
Beeld: Rembrandt, Maerten Soolmans en Oopjen Coppit, 210 x 135 cm, olieverf op doek, uit 1634.