‘Talent herkende je meteen.’ Eerste zin van de debuutroman van Natalie Koch. Ik geloof daar helemaal niets van, maar deze zin haalde me wel in één klap het boek binnen, bij zin één begon ik dus al over deze roman te piekeren en te discussiëren en dat hield niet meer op. Aan het woord is hier overigens niet Natalie Koch, maar een van haar hoofdpersonages, Arthur Bronckhorst, beroemd cellist. Hij geeft in Engeland een masterclass en ziet Christine Pagett binnenkomen. Hij ziet het direct in haar: ‘De eigenheid van de echt begaafden uitte zich niet alleen in hun spel, maar in hun hele persoonlijkheid, hoe subtiel ook.’ Deze Bronckhorst denkt in termen van ‘eigenheid’, van ‘echt begaafden’, van ‘persoonlijkheid’. In abstracties dus. ‘Er was iets weerbarstigs aan haar dat hem even van zijn stuk bracht.’ Dit is het jargon van het vrouwenboek, waarin vrouwen altijd weerbarstig zijn, mannen van hun stuk gebracht worden, de liefde schrijnend is en zich een melodrama afspeelt rondom geheimen uit het verleden van een familie. In vrouwenboeken zijn de helden altijd onzeker, ze willen geloofd worden, ze willen zekerheid, ze hebben ingewikkelde maar sterke familiebanden, ze zijn alleen, ze dromen ervan in een zwaan te veranderen, ze zijn koppig.
Mag je dat wel schrijven: een vrouwenboek? Peinzen en piekeren. Dan moet je het natuurlijk ook over mannenboeken hebben. In mannenboeken zijn de mannelijke helden ongelukkig, ze worden niet begrepen, de wereld bedreigt hen, ze hebben weerzin tegen familie, ze willen verlost worden, ze hebben zelfmedelijden, ze beschouwen vrouwen als merkwaardige wezens, ze trekken van het dorp naar de grote stad, ze lopen in de val, ze schieten de boef dood, ze zwelgen in oedipale conflicten, het kan allemaal niet missen. Zie cowboyboeken, boevenboeken, avonturenboeken, detectives. Maar zie ook in de ‘hogere’ regionen van de literatuur de echte mannenboeken: Terug tot Ina Damman van Vestdijk, De ontdekking van de hemel van Mulisch (zijn hele werk is typisch mannenliteratuur), The Catcher in the Rye van Salinger, De avonden van Reve, de Rabbit-boeken van Updike. Zijn er ook mannenboeken door vrouwen geschreven? Ja, Casino van Marja Brouwers is er eentje, Maria Stahlie schreef er een paar, Hella S. Haasse ook, Doeschka Meijsing. Vrouwenboeken door mannen? Juffrouw Lot van Simon Vestdijk, nee, niet Madame Bovary van Flaubert, dat is een typisch mannenboek. Wel Zazie dans le métro van Queneau. Iemand moet het verder maar eens uitzoeken.

Je hoeft dus niet een vrouw te zijn om een vrouwenboek te schrijven. Wat je wél moet doen is erin geloven dat het jargon van een vrouwenboek toereikend is. Een boek schrijven is namelijk niet alleen een kwestie van hard werken (valt wel mee) maar vooral van geloven in een verhaal, hoe onwaarschijnlijk dat ook is, en vooral van geloven in een passend jargon. Koch vertelt een ongeloofwaardig verhaal over een oude cellist die voor een piepjong meisje valt omdat ze zo mooi cello kan spelen (erotische symboliek!). Ze blijkt dan later de dochter te zijn van de verloren gewaande broer van de cellist (familie-melodrama!) waarmee die cellist altijd ruzie had (oedipaal conflict!). Je kunt aan alles merken dat ze in haar verhaal gelooft, ze neemt er de tijd voor, kleurt het in, zorgt voor spanning, al loopt die tegen het einde wat terug. Gelijk heeft ze, want er zijn beslist in literatuur raardere verhalen bedacht die je tijdens lezing ook helemaal geloofde. Maar vooral gelooft Koch in het jargon dat zich schijnbaar moeiteloos bij dit verhaal aanpaste. Ze liet zich dit stilistisch register van het melodrama gewoonweg helemaal aanleunen, ik moet het denk ik beter zeggen, ze liet zich er helemaal in gaan. Ze laat haar personages praten en denken zoals ‘echte’ personages altijd in dit type melodramatische vrouwenboeken doen. ‘Vanaf dat moment groeide er een relatie die bij vlagen vlamde en bij vlagen niet bestond’, ‘laaide de liefde op’, ‘jij blijft altijd zo heerlijk jezelf’, ‘zeven jaar geleden hadden ze elkaar weer getroffen’, ‘hoe had hij kunnen denken dat het voorbij was’, ‘er lag een zeldzaam lege middag voor hem’, ‘nog één concert dat hem aan Londen bond, dan was het voorbij’, ‘wil je dan eeuwig blijven lijden aan een gebroken hart?’, ‘in haar ogen zag hij niet haar, hij zag zichzelf’.

Voordat er misverstanden ontstaan: ik verklaar me hierbij solidair met dit jargon, het is bij dit boek doodgewoon de juiste stijl, het is een verdrietige en tegelijk passende stijl en ook ik wilde tijdens lezing van dit boek graag met Chrissie meeleven en die Arthur een ontzettende eikel vinden (een beetje jonge meisjes neuken omdat je hun leraar bent, bah!). Ik hou van deze literatuur en ik haat haar ook, het verbazingwekkende is dat dit allemaal dicht bij elkaar in de buurt zit. Natalie Koch kan goed schrijven, ze beheerst deze stijl goed en juist daarom hoop ik dat ze in haar volgende boek een stilistisch tegenwicht gaat inzetten. Ga er tegenin schrijven of fluisteren! Laat je niet meeslepen! Hoe moeilijk dat ook is. Zelf zou ik graag in mijn eigen werk afstand van deze stijl willen nemen, voorgoed, ik neem het me altijd weer voor en keer op keer merk ik dat ze gewoon toch weer ergens op me zit te wachten. Zo, ben je daar weer, ja, daar ben ik weer.