Luister hier naar Maarten van der Graaff die zijn korte verhaal Magic Moonlight voorleest

In de hoek van de logeerkamer zit een vrouw op de commode. Het is Linde’s moeder, die elf jaar terug is overleden aan longfibrose. Ze pakt een kipnugget uit het doosje in haar schoot en steekt hem in haar mond. Andrea kijkt naar het stuurse gezicht dat ze kent van een foto uit de jaren negentig waarop Linde met haar kapitaalkrachtige ouders in een tulpenveld staat. Ze probeert zich te herinneren wat longfibrose is. Iets met littekens in je longen en dat je langzaam stikt. Het gezicht kauwt op de kipnugget.

‘Slecht voor me’, zegt het.

Twee weken daarvoor had Ward, Linde’s vader, die zich door zijn dochter bij de voornaam laat noemen, Andrea en Linde tijdens een toevallige ontmoeting in de stad uitgenodigd om in de kerstvakantie naar zijn buitenhuis te komen en aan te schuiven bij een van zijn denkdiners. Hij was naar de stad gekomen om wijn in te slaan.

Die denkdiners organiseert hij al járen. Linde had wel eens verteld dat het etentjes zijn waar allerlei interessante mensen komen om van gedachten te wisselen over grote vragen. Ze hebben steeds een ander thema. Ward is wetenschapper en de oprichter van een of ander beroemd lab waar onderzoek wordt gedaan naar cellen, dus hij kent vast veel belangrijke mensen.

‘Zo’n denkdiner is eigenlijk van alles. Symposium meets netwerkborrel meets leesclub meets roddelcircuit meets liefdadigheid meets datingmarkt.’ Hij had zelfbewust gelachen en met zijn lange armen de wijndozen van de stoep gepakt.

De dag voor het denkdiner nam Andrea onder de douche wat scenario’s door. Ze bedacht een hoogblonde vrouw met een belangrijk voorkomen, een rechter ofzo. De rechter wilde weten hoe het zat.

‘Mijn vader is in São Paulo geboren.’

‘En je moeder’, vroeg de rechter.

‘Mijn moeder komt uit Lima.’ Ze masseerde de shampoo dieper in haar hoofdhuid. ‘Ze hebben elkaar in Nederland ontmoet’, zei ze tegen de douchekop.

Op weg naar het buitenhuis praatten de vriendinnen niet veel. Ze hadden de auto geleend van een jongen die de kleding van zijn vader droeg en iets voor Linde voelde. Zij was lang en had de stoel verder naar achteren geschoven. Haar handen liet ze losjes op het stuur liggen. ‘Zo leuk dit’, zei ze en zette hem in z’n achteruit. Soms keken ze elkaar even aan en vroeg Andrea zich af of Linde kon zien dat ze zenuwachtig was. Ze dacht aan die keer, niet zo lang geleden, toen ze haar aan iemand had voorgesteld als ‘een oude vriendin van de middelbare school’. Technisch gezien klopte dat. Ze hadden elkaar leren kennen toen Linde in de vijfde van het gymnasium zat en zij in havo 4 en ze auditie deden voor de schoolband. Andrea had haar mooiste Tool-shirt aangetrokken. Ze raakte altijd met de verkeerde mensen bevriend, met mensen die ze eigenlijk niet eens echt aardig vond en waar ze dan zwijgend naast stond terwijl ze de wereld bekeek vanachter haar lange krullen en wachtte op iets beters. Met Linde is het anders. Ze praten alsof alles betekenisvol en ernstig is en toch moeten ze de hele tijd lachen. Soms als ze bij Linde is breekt er iets in haar open en dan moet ze iets zeggen, geluid maken, omdat de wereld scherper en substantiëler lijkt als ze bij haar is en ze dat wil laten blijken. Bij jou voel ik hoe echt en bizar alles is, wil ze dan zeggen. Dat gevoel lijkt een beetje op de vreemde dingen die ze als kind dacht, als ze op straat naar haar slaapkamerraam keek of gewoon voor de tv zat, dingen als ‘ik ben een dier, iedereen is een dier en alles is heel erg oud’. Aan sommige dingen die ze samen hebben meegemaakt denkt Andrea met zo’n sterk gevoel terug dat het lijkt alsof ze wordt bezeten door een oudere versie van zichzelf die weemoedig aan vroeger denkt. Die herinneringen zijn concreet en abstract tegelijk: de geur van een trappenhuis, de pannenkoeken die Linde in dezelfde pan maakte waar ze de avond ervoor pepers in had gebakken en hoe ze daarna met brandende lippen koffie hadden gedronken, blikjes bier in het park, een grijze haven in Schotland.

Vaak lijkt Linde met anderen in gesprek, met afwezigen, met mensen die ze nog niet kent maar in de toekomst zal ontmoeten. Dan is het alsof ze de dingen die ze zegt eigenlijk tegen die anderen wil zeggen en nu maar alvast uittest op Andrea. Linde haat het als iemand denkt dat ze verwend is of bekakt praat en ze vindt het erg als haar vriendin wordt gekwetst, maar wordt ook een beetje ongeduldig van haar romantische verhalen over hoe haar ouders vroeger zulke alternatievelingen waren en dat rijk worden nooit hun doel is geweest. Ze houdt er ook niet van als Linde praat over andere steden en hoe interessant die wel niet zijn. We zijn nu hier, denkt ze dan, waarom is dat niet genoeg?

Andrea sliep een half uur en schrok wakker toen ze door een stille polder reden. Repen licht over het landschap. Langs de sloot stond een reiger hooghartig naar de einder te kijken. Ze kwam niet vaak in dit soort gebieden, die op de hoofdwegen even opdoemden als de namen van parkeerplaatsen of tankstations en iets ouds en lokaals suggereerden, alsof ze verwezen naar legendes uit de tijd dat er in dit land nog echte bossen waren. Nederland, dacht ze en voelde iets hols in haar borst. Overal Nederland. Even later zag ze een auto van de post op een lange weg rijden en toen ze weer in slaap viel droomde ze vaag over logistiek, over het licht van kassen en vlammen uit schoorstenen op industriële vlaktes.

Een uur later reden ze met de ruitenwissers op de laagste stand onder aan een dijk. Andrea zag het buitenhuis liggen. Het was een boerderij met een moderne uitbouw, verzonken in het raster van de polder, museaal belicht, geïsoleerd. Op het erf was het stil. Ze vroeg zich af waar de gasten hun auto’s hadden geparkeerd. In de deuropening van de schuur stond een man te roken. Hij begroette ze niet.

Linde’s moeder slikt de kipnugget door. Haar lippen zijn nat en grijs. Andrea voelt een golf van misselijkheid opkomen.

Ze zijn misschien een uur geleden gearriveerd. Andrea ging naar boven om te douchen en zich om te kleden voor het diner. In de badkamer keek ze even in het kastje, gewoon om iets beschamends te doen, heel licht de orde der dingen te verstoren. Ze registreerde flessen parfum die haar deden denken aan trans-Atlantische vluchten, tandenstokers, een stapel washandjes en een ijzeren sleutel. Even woog ze de sleutel op haar handpalm. Koud.

In de hal naar de slaapkamer keek ze naar een schilderij. Het tafereel, een dijk met bomen, de zee, drong zich aan haar op. Het gebeurt wel vaker dat een korrelig gesausde muur of een patroon in een parketvloer bijna agressief haar aandacht opeist en ze wel móet kijken. Ze hoorde een pieptoon en liep net iets sneller terug naar de slaapkamer. Daar lag een blauw boekje op het hoofdkussen van het logeerbed. Eerst dacht ze een decoratief patroon van inkt te zien, pas bij nadere inspectie bleek dat het een klein dicht handschrift was. Op elke pagina van het boekje was een donkere tatoeage aangebracht van letters, interpunctie, pijlen en strepen.

De dode vrouw lijkt van de commode af te komen, maar laat zich weer zakken. Het boekje valt uit Andrea’s handen. In de dakgoot loopt een vogel op harde pootjes heen en weer. Ze denkt aan de koelcel in het restaurant waar ze ooit een jaar werkte, de ijzige mystiek en de geur van soepen en sauzen.

Op het erf was het stil. Andrea vroeg zich af waar de gasten hun auto’s hadden geparkeerd

‘Ik ben zo vergeetachtig de laatste tijd’, zegt Linde’s moeder.

Andrea probeert geluid te maken, maar blijft staren. De zwaartekracht valt een paar keer bijna weg, als een flakkerende vlam.

‘Ik kan niet meer lezen wat er staat’, zegt de vrouw en gebaart naar het boekje op de grond. ‘Maar jouw ogen zijn nog aan dit licht gewend.’

Andrea kijkt naar de dikke wrongen van het tapijt. Ze trilt en uit haar mond komt een onwerkelijk, leeg geluid. Uiteindelijk dwingt ze zichzelf om op te kijken. De commode staat log in de ruimte. Ze is weg. Even wil ze gillen en iets heftigs doen, zoals haar nagels in het behang zetten om de kamer terug de werkelijkheid in te dwingen. Alles om haar heen is misselijkmakend fysiek. Ze heeft in haar broek geplast, niet veel, maar genoeg om een vlek te maken. Over niet al te lang wordt beneden het eten opgediend.

De leren kaft van het boekje heeft een kleur blauw die ze niet thuis kan brengen. In havo 3 zei Jelka Rouwvoet eens dat Andrea niet goed was met kleuren en haar kleding net een beetje off was. In het Engels klonk het erger. Ze waren op een verregende excursie en deelden een sigaret. Later zou Jelka een fles sterke drank te voorschijn halen, dichterbij komen zitten en lekker ruiken. Naar chemische peren, net niet die grondachtige zoete geur van echte. Linde ruikt anders. Haar geur hangt aan de lakens van het bed in De Investering, de naam die Linde heeft bedacht voor het huis dat Ward voor haar kocht en waar ze vaak in slapen na een avond uitgaan. Linde studeert geneeskunde en Andrea volgt in dezelfde stad de leraaropleiding Engels aan de hogeschool. Ze woont naast een industrieterrein met tien anderen, aan een lange gang, in een pand dat moet worden afgebroken. Ik word nooit ouder, denkt ze soms. Alles blijft altijd hetzelfde.

Ze opent het raam en kijkt naar de struiken in de diepte. Die broek met pis moet hier weg. Morgenochtend kan ze vroeg opstaan om de plastic zak uit de bossen te vissen en weg te gooien bij de picknickplaats waar ze op de heenweg langs zijn gereden: niet meer dan een kwartier lopen, schat ze. Haar hand houdt de zak met de broek al uit het raam en laat los. Rustig, denkt ze. Word rustig. Ze wast zich in een van de twee badkamers. Het vezelige oppervlak van de handdoek trekt haar naar zich toe. Daar is de pieptoon weer, of misschien is het eerder een trilling, bijna zonder substantie. In de logeerkamer graait ze in haar koffer. Even drukt ze haar gezicht in haar oude Tool-shirt, dat ze heeft meegebracht om in te slapen, trekt een schone broek en een blouse aan en steekt het boekje in haar kontzak. De lange blouse onttrekt het aan het zicht.

Linde en Andrea zijn de jongste genodigden. De oudste van de vijftien gasten is een zakenman van tachtig die geregeld minutenlang in de verte staart, alsof hij wordt bezocht door diep verontrustende visioenen. Ward duikt op uit de zitkamer en schudt de hand van een vrouw die net is gearriveerd en werpt lange blikken over het gezelschap. Zijn hoofd is compact, verzorgd, maar lijkt net verkeerd op zijn hals te staan. Hij weet dat hij gemakkelijk als glad zou kunnen overkomen, wat hij compenseert met berekend gestuntel. Ward aait zijn dochter kort over haar rug en kijkt de kamer nog eens rond. Andrea is duizelig.

‘De hoeveelheid octopussen in de zee is enorm toegenomen’, zegt iemand.

Ze voelt zich zoals soms tijdens een avond drinken, als haar dronkenschap zich opent en ze wegzakt in een andere dimensie, een schaduwwereld waar alles er hetzelfde uitziet als in de echte, maar ontegenzeggelijk anders is. Ward verdwijnt in de keuken.

Linde en Andrea lopen door de kamers waar Ward ze direct na aankomst ruim gebarend door heeft rondgeleid. Het viel Andrea tijdens de rondleiding op dat het huis allerlei plekken heeft die zijn bedoeld als hoekje of zitje, met stoelen, krukken of een nonchalant geplaatst kussen, waar je even heel catalogusachtig met een kop thee op zou kunnen neerstrijken, maar dat niemand dit waarschijnlijk ooit deed. Mensen begroetten elkaar luid en hartelijk. Vreemd was dat de gasten niet op hun telefoons keken, zelfs niet even, alsof ze er geen hadden. Voordat ze hier verder over na kon denken waren ze al omringd door een zestal mensen, waar Linde geanimeerd mee praatte. Dit alles paste haar zo goed, dacht Andrea. Linde bleef nooit ongemakkelijk aan de rand van een gesprek staan, keek niet paniekerig naar de grond; met de cateraars en koks die haar vader had ingehuurd ging ze vriendelijk maar zakelijk om en op elke vraag wist ze een grappig antwoord te bedenken. Mensen lachten en kwamen dichterbij, cirkelden rond Wards uitzonderlijke dochter. Andrea stond naast haar en stelde zich voor hoe om het huis de donkere polder zich uitstrekte, verlaten wegen in een mistig niks verdwenen.

‘Ben je wel oké?’ vraagt Linde.
Andrea kijkt haar aan en ziet Linde’s moeder weer op die commode zitten. De poriën op het kauwende gezicht. Ze raakt kort het boekje aan. Het is echt, vast, het leer is warmer geworden in haar zak. Ze voelt dat sommige gasten haar aankijken. Zweet. Nog een keer laat ze haar hand over het boekje gaan. Linde moet weten wat er is gebeurd.

‘Ik voel me prima’, zegt ze.

Aan tafel zit ze inderdaad naast een blonde vrouw. Ze is jonger dan de rechter die Andrea zich in de douche heeft voorgesteld, schrijft essays, geeft les aan het Erasmus University College en praat over films en boeken waar etende mensen in voorkomen. Het thema van het denkdiner van dit jaar is ‘schuld’ en zo komen ze op de vraag wat het betekent om een thema aan een diner te verbinden. Het wordt al snel duidelijk dat de essayist hier ook zou zitten als het thema elektrisch scheren was geweest en ze niet van plan is haar carrière te laten stranden op haar afkeer van mannen als Ward, die wel degelijk diepgevoeld lijkt.

‘Hij neemt je ook altijd héél erg goed in zich op’, zegt ze. Andrea kijkt naar Ward, die zich net omdraait, glimlacht. Even denkt ze iets onrustigs in zijn blik te zien, alsof hij razendsnel aan het denken is.

Na de eerste gang haalt Andrea in de wc het boekje uit haar zak. Haar oog valt op een plattegrond van een huis, met daarnaast een identieke plattegrond waar het woord ‘Gastheer’ boven is geschreven. De plattegronden worden verbonden door driftig gekraste pijlen.

Of zij zich wel eens schuldig voelt, vraagt de essayist als het hoofdgerecht wordt opgediend. Andrea probeert normaal en aangenaam te glimlachen. De essayist herhaalt haar vraag. Zonder echt te begrijpen wat ze zegt begint Andrea in hoog tempo te vertellen over Jelka Rouwvoet die haar kleding off noemde. Is dat niet eerder schaamte, vraagt de essayist. Misschien als eerste reactie, alsof ze werd betrapt, maar daarna voelde ze zich schuldig: het was haar schuld dat ze off was, Jelka had gewoon de barstjes in haar masker gezien. De essayist kijkt een beetje bezorgd. Dan vertelt Andrea het verhaal dat haar moeder een keer heeft verteld, op een stille woensdagmiddag, na het bericht dat haar vader was ontslagen. Haar moeder vertelde dat ze op de meisjesschool in Lima uit de toon viel omdat haar ouders niet zo rijk waren als de ouders van de andere kinderen. Ze wist gewoon dat ze er niet bij hoorde, niet echt. Carla was een van haar weinige vriendinnen. Zij deed niet náár tegen haar, dat was het niet, maar toch. Ze stonden een keer naast elkaar bij de spiegel in het toilet van de school en Carla haalde haar mooie, dure bus deodorant te voorschijn. Andrea’s moeder pakte haar magic moonlight, een goedkoop merk.

‘Dat was zo’n rolbal’, zegt Andrea. Haar moeder had naar haar magic moonlight gekeken en een gigantische, verstikkende schuld gevoeld: zij had die roller en niets zou ooit veranderen.

Vreemd was dat de gasten niet op hun telefoons keken, zelfs niet even, alsof ze er geen hadden

De essayist knikt langzaam en kijkt haar onderzoekend aan. Het bloed stroomt naar Andrea’s wangen en ze wendt haar blik af. Door het grote raam ziet ze akkerland, de dijk, een smalle maan. Nederland. Overal Nederland. Ze probeert wat cavolo nero aan haar vork te prikken. De derde keer lukt het.

Ward staat op en proost op de aanwezigen, op hun openheid en scherpzinnigheid en kijkt de tafel rond met een ingestudeerde blik.

‘Dan is het nu misschien goed om zo vlak voor het toetje te onthullen waaraan jullie je tegoed hebben gedaan’, zegt hij. ‘Voor jullie staan namelijk de restanten van een maaltijd die uitsluitend is bereid met voedsel dat uit de vuilnisbakken van ons welvarende landje is gevist. Wat wij per jaar weggooien is on-voor-stel-baar. Echt bizar. En daarom ben ik samen met deze geweldige koks hier gaan dumpsterdiven om wat van die producten te redden en hier voor u op te dienen.’

De gasten klappen. Meteen brengt het personeel de nagerechten binnen: schalen vol rot fruit, bakken met yoghurt en ijs die over de datum zijn, beschimmelde koekjes. De gesprekken worden luider. Gewaagd! Conceptueel ook. Wie zal er een hap nemen? Andrea maakt gebruik van de consternatie om weg te komen. Tegen Linde zegt ze dat ze naar de wc gaat. Uit het zicht van de eetkamer neemt ze plaats op een stoel bij een staande lamp, haalt het boekje te voorschijn en buigt zich over het priegelige schrift.

Ze leest over mensen die voortdurend van vorm en naam veranderen, dierlijke mensen, menselijke dieren, lege velden onder een bloedkleurige zon, een jonge vrouw die via het kelderraam haar ouderlijk huis verlaat en nooit meer terugkomt, heel veel over lange namiddagen en een passage waarin het huwelijk met een man wordt omschreven als ‘ingesneeuwd zijn met een gestoorde oom’ en kleinere zinnen die uiteindelijk onleesbaar worden, wegzakken in de dichte compositie. Het is niet duidelijk of het nu een dagboek is, een versleutelde boodschap of een verzameling losse aantekeningen en verhalen. Misschien is het dat allemaal. Ze stelt zich voor hoe Linde’s moeder op verloren momenten steeds weer in het boekje schreef. Marga. Linde’s moeder heette Marga. Opeens weet ze het weer. Ze ziet Marga verdrietig en opgejaagd voor zich, terwijl ze dit natuurlijk net zo goed schaterlachend heeft kunnen zitten schrijven. De soepelheid waarmee Linde zich al deze welvaart eigen heeft gemaakt ziet ze niet terug bij haar moeder. Wat Marga schreef is ongemakkelijker, kritischer. Op de laatste tien, vijftien pagina’s gaat het steeds over ‘Gastheer’, de naam die ook boven de plattegrond staat. Ze leest een meermaals onderstreepte passage: ‘Gastheer is sluw. Hij weet dat ik iets vermoed, maar wist zijn sporen uit. Hij lijkt nooit betrapt als ik hem iets vraag en bespreekt zijn gaan en komen vrijelijk en tot in detail. Mijn vermoedens ontstonden toen ik vijf maanden geleden in zijn kamerjas een sleutel vond die op geen van onze deuren paste.’

Ze hoort iemand zacht maar beslist richting de zithoek lopen. De passen houden stil. Ward staat tegen de schuifdeur geleund en houdt twee glazen vast. ‘Je mist mooie gesprekken’, zegt hij en reikt haar een glas aan. Ze neemt een slok en hoopt dat haar houding niet verraadt dat ze snel op het boekje is gaan zitten. Haar stem moet neutraal klinken. Helder.

‘Op onze grote schuld dan maar’, zegt ze en maakt een proostgebaar. Ward neemt een slokje en knikt uitnodigend in de richting van de eetkamer. Ze staat op en steekt het boekje terug in haar zak, terwijl ze Wards aandacht probeert af te leiden door zijn glas aan te stoten. Hij glimlacht.

De andere gasten zitten in kluitjes rond de tafel of staan verspreid door de ruimte. Op tafel staan kannen met koffie, potten thee, flessen cognac, grappa, schalen met druiven, macarons, slagroom en madeleines. Deze keer is alles vers. Linde zit alleen in het raamkozijn en neemt grote slokken van haar grappa.

‘Zullen we alsjeblieft even een sigaret roken?’

Linde knikt en ze lopen door een schuifdeur het terras op. Aan de rand van de brede waaier van kleine stenen, waar het donkere gras begint, blijven ze staan. Het waait flink. Andrea biedt het pakje sigaretten aan, kijkt in haar ogen en voelt iets lichts bij haar middenrif. Linde pakt een sigaret en komt dichterbij. Ze overweegt haar hoofd in Linde’s nek te leggen, maar pakt dan toch het boekje en laat het zien.

‘Ik schrijf af en toe iets’, zegt ze.

Linde lacht en zegt dat ze ook niet anders van haar had verwacht. Ze trekt het boekje uit haar hand en slaat het open.

‘Jezus, wat schrijf jij klein! Laat eens iets horen.’

‘Ik wil iets zeggen.’

‘Nee, eerst lezen jij!’

Andrea zoekt de pagina waar ze even daarvoor is gestopt. Ze kijkt op naar Linde, die gespeeld vermanend terugkijkt.

‘Gastheer richt weer banketten aan’, leest Andrea. ‘Banketten boven de grond en banketten in de diepte. Wie in de diepte eten tot zich neemt zal daar blijven. Wie met Gastheer boven de grond eet, zal spoedig met hem in de diepte eten.’

Het is alsof iemand een grote hand op haar borst plaatst en drukt.

Hoe ziet Linde’s jas er ook alweer uit? Andrea rommelt in de ­zakken van drie zwarte en twee donkerblauwe jassen

‘Creepy zeg. Zijn dit gedichten?’

‘Er is iets aan de hand met je vader’, zegt Andrea en ze schrikt van haar stem.

‘Vertel mij wat.’

‘Ik denk dat we hier weg moeten Linde.’

‘Gaat het wel goed met je?’

De terrasdeur glijdt open. Ward heeft zijn jasje uit gedaan en de mouwen van zijn overhemd opgestroopt. Om zijn mond speelt het laatste restje van een glimlach.

‘Kom dames, we gaan ons net verplaatsen.’

Hij loopt naar hen toe, legt zijn hand op de schouder van zijn dochter en begeleidt haar naar binnen.

Hij kijkt om naar Andrea.

‘We drinken nog een borrel.’

Binnen is iedereen in de voorkamer gaan zitten, sommigen op de kussens in de raamlijsten, anderen zijn diep weggezakt in de grote bankstellen. De mensen die zijn blijven staan wiebelen heen en weer, draaien met hun glas.

‘Ik ben zo vergeetachtig de laatste tijd’, zegt een bleke man. ‘Ik vergeet afspraken, zelfs dates.’

Andrea raakt heel kort Linde’s hand aan en probeert haar zo onopvallend mogelijk te vragen of ze ergens alleen kunnen praten, maar Ward geeft Linde een glas en zegt dat hij zijn dochter aan wat mensen wil voorstellen.

‘Als je niet lekker bent kun je misschien beter even slapen’, zegt Linde en aait kort over haar arm. Er klinkt langzame muziek. Opvallend veel gasten zwijgen en staren voor zich uit. Andrea denkt aan de plattegrond die ze in het boekje zag, de tekening van het identieke huis. Ze kijkt naar de deur van de hal. Autosleutel zoeken, Linde meesleuren, wegrijden.

‘Ik heb nog eens nagedacht over je verhaal, wat je zei over die magic moonlight.’ De essayist doet een stap naar voren en lacht vriendelijk. ‘Ik vond het heel treffend. Erg interessant hoe zo’n klein ding…’

‘Sorry’, zegt Andrea en loopt met gebogen hoofd en haar handen om haar glas geklemd naar de hal.

Hoe ziet Linde’s jas er ook alweer uit? Ze rommelt in de zakken van drie zwarte en twee donkerblauwe jassen: snoepjes, portemonnees, elastiekjes, maar niet het plastic van de autosleutel.

‘Ik ben heel blij dat ze eindelijk iemand heeft gevonden waar ze zoveel mee kan delen.’ Ward pakt een zwarte jas van de trapleuning en hangt hem achter zich aan een haakje. ‘Echt heel erg blij’, zegt hij.

‘Linde en ik…’

‘Dat bedoel ik niet Andrea. Ik bedoel mijn vrouw. Ik ben heel blij dat mijn vrouw iemand heeft gevonden om zoveel mee te delen. Na al die jaren. En sommige van die dingen zijn ook zo persoonlijk. Ik zou hier zelfs het woord geheim willen gebruiken.’ Hij doet een stap richting de deur. ‘Dat zijn dingen die mijn vrouw nog nooit met iemand heeft gedeeld. Snap je dat ik dat heel erg bijzonder vind?’

Andrea’s glas spat uiteen op de tegels, ze opent de deur en rent de donkere tuin in. Een sterke wind vangt haar krullen en blaast ze in haar gezicht. Op de dijk in de verte staat een rij dunne bomen. Ze kijkt achterom en ziet hem rustig naar buiten komen lopen. Haar passen maken een dof geluid op het gras. Gastheer roept haar naam, die door de wind aan flarden wordt gescheurd, eerst op de toon van iemand die ‘doe niet zo gek’ wil zeggen, daarna harder, blaffend.


Maarten van der Graaff is dichter en schrijver. Hij publiceerde de dichtbundels Vluchtautogedichten en Dood werk. Vorig jaar verscheen Wormen en engelen, zijn debuutroman