We hadden het erover of Mijn beter ik ook verfilmd kon worden, net als I.M. ‘Beter nog’, zei een van ons. Ik twijfelde. Maar had I.M. ook nooit echt voor mogelijk gehouden, boek noch verfilming. Tonio, ook zoiets. Wat zie ik eigenlijk wél voor me? Een boek dat van me wordt afgepakt, een schrijfster die wordt geannexeerd. Het gesprek ging inmiddels over Simon Carmiggelt en wie hem dan moest spelen. Ik dacht aan Ramsey Nasr, hoeveel hij zou moeten afvallen.
Mijn beter ik schreef Renate Rubinstein uit een soort bezwering, bang dat zomaar vergeten zou kunnen worden hoeveel zij en Carmiggelt van elkaar hielden. Ze wilde, schreef ze, een monumentje voor hem oprichten. Ze deed het tegenovergestelde: ze haalde hem van zijn voetstuk. De argeloze buitenwereld moest weten dat een geliefd schrijver minder lichaamloos en getrouwd was dan altijd gedacht. Zoals ze schreef: zijn vrouw mocht zijn aanwezigheid hebben, zij had zijn gedachten. En zijn lange zoenen, zijn stiekeme bezoekjes, brieven, kaartjes. Járenlang. Lekker puh.
‘Hij was heel aantrekkelijk, hoor’, zei degene die Carmiggelt nog in den lijve had meegemaakt. Vast. Dat krijg je dus met zo’n boek, een boodschap uit het schimmenrijk (Rubinstein liet het na beider dood publiceren). Dat mensen nu denken iets van je te weten. Of je wel of niet aantrekkelijk was, of je wel of niet ‘echt’ verliefd was. Of dat het je vooral wel uitkwam dat de ander dat op jou was. Hoe verfilm je die ongrijpbare laag die je voelt als je het boek leest? Er is het verhaal van de verhouding én er is het verhaal van degene die het geheim wereldkundig wil maken.
Ik had het met een psychiater over eerlijkheid, waarom mensen daar toch zo mee schermen. ‘Eerlijkheid is een excuus voor wreedheid’, sprak zij, en ik nam me voor dit nooit meer te vergeten. Mijn beter ik komt in de buurt van genadeloos. Wat Rubinstein redt, is dat die genadeloosheid ook haarzelf betreft. Hou van mij, roept ze over haar graf heen. Laat me niet in de steek.
Mijn gedachten verdringen elkaar, bang dat ik de ene belangrijker vind dan de andere. Mensen denken dat liefde en haat tegenover elkaar staan, maar het is – luister naar mij – liefde en onverschilligheid. Rubinstein merkt dat ze niet meer zo van Carmiggelt houdt als ze het horloge dat ze van hem krijgt niet meer afdoet voor ze haar handen wast. Waardoor het gaat roesten, en het het begeeft.
Ik hoef het op zich niet over mezelf te hebben, maar ik zie mezelf als ik zoiets lees. Wat is liefde? Dat je de dingen die je krijgt van je geliefde koestert. Gewoon. Omdat hij, of zij, je met die dingen opnieuw tot leven wekt. Ik loop liever jarenlang in een jas die te stijf om me heen zit, luister naar muziek die ik niet helemaal je dat vind, heb oorbellen in waarvan ik me afvraag of ze bij me passen, alles liever dan dat ik mijn eigen zogenaamde smaak laat zegevieren. Ik knip mijn haren niet, of juist wel. Mijn beter ik is een ander ik.
Ik zou niet weten hoe het anders moest. Zo gauw ik die jas verruil voor een andere, weet ik: ik hou niet meer van hem. Wat erger zou zijn dan dat hij niet meer van mij zou houden.
Inzake de liefde ligt het overdrijven op de loer. Ik weet het. Alleen, ik voel het niet als overdrijven. Het liefst slaap ik in het hemd van mijn vader, trek ik de sokken aan die ik aanhad bij de bevalling van mijn zoon, wurm ik mijn voeten in nauwe schoenen, op een mooie dag gekregen.
De dingen die je kwijtraakt in de loop van je leven. Slordigheid, slijtage. Opeens ben je die sjaal kwijt die je nooit weg wilde doen. Waar is-ie, wat maakt het uit, maar ik blijf zoeken, het is de sjaal die hem en jou verbindt. Mijn portemonnee, nee! Ik was er zo voorzichtig mee dat ik hem niet meenam op vakantie, en nu is hij weg, gestolen. Met alle dingetjes erin, de briefjes, de tekeningetjes. Hij is weg.