
In Knecht, alleen, het tweede deel memoires dat Gerbrand Bakker schreef (het eerste heette Jasper en zijn knecht, beide kwamen uit in de Privé-domeinreeks) denkt de auteur terug aan zijn jongenskamer, en het gevoel dat hij had alleen te zijn. Zoals hij het beschrijft, was het geen ontstellend besef, eerder geruststellend. Hij had namelijk zichzelf. ‘In bed hield ik mezelf voor dat wat er ook zou gebeuren, ik altijd boeken zou kunnen lezen’, schrijft hij. ‘Dat dat genoeg zou kunnen zijn. En verder de boel maar een beetje bekijken, vanaf de zijlijn. Maar vooral ook begon ik te verlangen. Dat de slaapkamerdeur open zou gaan en dat ik zelf door die deur zou komen. Ik. Zelf. Mijn hoofd met gedachten, mijn blik, en, waarom niet: mijn ziel. En mijn lichaam. Ik zou met mezelf moeten zijn.’
Bakkers nieuwe roman De kapperszoon wordt bevolkt door mannen die ‘met zichzelf zijn’, en daaraan ook meestentijds genoeg hebben. Allereerst zijn daar de beide mannen uit de titel, de kapper en zijn zoon. De eerste, Cornelis, is verdwenen, de ander, Simon, heeft een kapperszaak in de Jordaan waar hij het bordje op de deur het liefst op ‘fermé’ draait. Hij heeft een grootvader, ook ooit kapper, en een moeder, die hem er allebei dankzij hun bestaan aan herinneren dat één schakel ontbreekt: de vader. Een paar maanden voor Simon geboren zou worden stapte hij op het vliegtuig naar Tenerife; het was de vlucht, in 1977, die de geschiedenis zou ingaan als onze grootste vliegtuigramp ooit waarbij zo goed als alle passagiers om het leven kwamen.
Wat is de reden dat Simon zich juist nu begint te verdiepen in het lot van zijn vader, en de toedracht van de ramp? Er zijn kleine speldenprikjes, zoals een vriendin van de moeder die zich heeft teruggetrokken op een Canarisch eiland, en een opmerking van de grootvader dat zijn vader niet in z’n eentje op vakantie ging, maar samen met de stagiair van de kapperszaak. Het belangrijkst echter is de interesse van een van zijn vaste klanten, de schrijver van boeken als Beneden is het kil en Amandelbomen bloeien rood. Deze komt op een dag zijn zaak binnen met de opmerking dat hij bezig is met een nieuwe roman, met een hoofdrol voor een kapper. Of hij een paar dagen Simon mag komen observeren, hij wil de woorden leren kennen die te maken hebben met knippen en scheren. ‘Maar ik zeg bijna nooit iets’, zegt Simon. ‘Is dat zo?’ vraagt de schrijver. En dat is dan niet zo, bedenkt hij, want met deze man praat hij wél. ‘Deze man stelt hem namelijk vragen, deze man is geen doorsneeklant.’
De moeder heeft een mooie karakterisering van haar zoon: indolent. Inert, zo zou je Simon ook kunnen noemen. Hij leeft zijn leven alsof hij opgesloten zit in een trommel en iedere dag hetzelfde rondje draait. Het is niet problematisch, niet eenzaam, het is meer wat het is. Opstaan, koffie, werk, wijntje, groente snijden, eten, lezen, slapen. Bakkers werk zit vol met dit soort types, die zich een beetje terug lijken te trekken uit de wereld en er tegelijkertijd heel aards in aanwezig zijn. Het weer, de vogels, groen, het wordt allemaal opgemerkt, geroken, geproefd. Iedere slok bier is ook echt een slók, daar hoort een bitterbal bij waaraan het verhemelte zich brandt. Het kappersvak biedt de mogelijkheid mensen aan te raken, met een nekmes haren weg te schrapen, langs hun adamsappel te strijken, te borstelen, handen op schouders te laten rusten. Hoe Bakker dat boertige, fysieke, uitgeklede beschrijft is van een unieke schoonheid.
Net als in de film Swimming Pool van François Ozon, waarin een schrijfster op zoek naar inspiratie zichzelf een moordmysterie ‘in’ schrijft, kun je je afvragen vanaf welk moment de deur in De kapperszoon wordt opengezet voor een ander soort werkelijkheid. Wanneer de schrijver het overneemt zeg maar, en zijn personages verrast met het verhaal waarin ze terechtkomen. Dit klinkt nu misschien ingewikkeld, maar het betoverende van De kapperszoon is dat niets bedacht aandoet en er toch iets magisch boven de bladzijden zweeft. Simon wordt aangeraakt, gaat zich verdiepen in de toedracht van de vliegramp destijds en bezoekt met zijn grootvader het grafmonument met de namen van de wel en niet geïdentificeerde slachtoffers. De naam van zijn vader ontbreekt, er was niets van hem teruggevonden en, zoals de grootvader hem vertelt, Simons moeder kon niet geloven dat hij niet terug zou komen.
En dan is er nog iets: Simon zwemt. Hij trekt drie keer in de week baantjes, soms is er iemand die zijn aandacht trekt, met wie hij een sigaretje rookt, die met hem mee naar huis gaat, naar de slaapkamer die is behangen met zwemhelden. Seks vindt plaats op de witregels, zoals de schrijver hem uitlegt. Zijn moeder zadelt hem op met iedere zaterdagochtend zwemmen met ‘beperkte mensen’, die hem ongeremd slaan en duwen en vastpakken. Een van de jongens, Igor, windt hem zijns ondanks op, hij knipt zijn haar, probeert op zijn slaapkamer de zwembadintimiteit terug te vinden. Simpel vertelde scènes, gek angstaanjagend en ontroerend tegelijk.
Laat die schrijver maar schuiven. Hij neemt Simon mee naar zijn vaste café in het centrum, waar Oscar achter de bar staat, vol verhalen die hij kwijt moet aan zijn clientèle. Ook een man alleen. Het voorgenomen boek over een kapper wordt een boek over de verdwenen vader, zo onthult de schrijver. ‘Jouw vader lijkt me een fictief persoon. (…) En ik denk dat je wel tevreden bent als ik klaar ben.’
De lezer ondertussen heeft al een tijdreis achter de rug, met dat vliegtuig naar Tenerife. Een heel leven ontrolt zich, van een man die ontsnapt aan het bestaan als hij wordt dood gewaand. Het is het parallelle leven van de vaderkapper, die net als zijn zoon het liefst achter een ruit lijkt te willen staan, niet echt tot handelen komt, en zomaar Spaans leert spreken, een kapsalon binnenglijdt waar Manuel en Santiago de scepter zwaaien, zijn leven opdeelt naar de honden die hij achtereenvolgens in huis haalt. Is het allemaal waar? Het wonder van De kapperszoon is dat je je dat oprecht gaat afvragen terwijl je een roman aan het lezen bent. Gewoon, omdat je wil dat Simon het lot van de achterblijver wordt bespaard. Het lijkt erop alsof ook de schrijver hem dit gunt, iets op touw heeft gezet speciaal voor hem, met net voldoende witregels.