
Het is niet altijd een even goede live-band: ze kunnen rammelen, Anthony Kiedis is een weinig toonvaste zanger, en de fabuleuze, voor het geluid bepalende gitarist John Frusciante heeft de band zeven jaar terug verlaten. Bovendien stonden op het laatste album bijna geen memorabele nummers, terwijl het op elpee nota bene een dúbbelalbum was.
Het voordeel van lage verwachtingen is de kans op een meevaller, maar het was meer dan dat: de Chili Peppers waren op Pinkpop ijzersterk. Zo samengevat in anderhalf uur bevat dat oeuvre toch een grote hoeveelheid zeer sterke popnummers. Neem Snow: onweerstaanbaar. Dat riffje, het koortje, en de charme van het simplisme: ‘Hey, oh, listen what I say, oh.’ Het is geen poëzie, niet eens een poging daartoe: het is ten diepste begrijpen hoe je een songtekst schrijft die blijft hangen. Bovendien bleek de nieuwe gitarist Josh Klinghoffer (die al lang niet meer zo nieuw is, maar dat is de consequentie van het opvolgen van zo’n markante muzikant als Frusciante) aanmerkelijk aan kleur te hebben gewonnen, en was Kiedis goed bij stem.
Maar die twee noch het oeuvre waren de hoofdreden van het succes op Pinkpop. Dat was de energie. En vooral die van één man, de werkelijke frontman van de band: bassist Flea. Zo bezeten als hij oogt, zo energiek als hij beweegt, zo speelt hij ook. Flea is het type muzikant waar het onderscheid tussen lichaam en instrument is weggevallen: hij ís zijn bas, zijn vingers lopen over in snaren. Ook in popnummers van de Peppers sijpelt funk door, en die funk komt uit de bas van Flea, die ook nog eens een werkelijk magistraal tandem vormt met drummer Chad Smith, die al dat gefunk en gefreak moeiteloos bijbeent. Het oude nummer Nobody Weird Like Me, uit de tijd dat er nog een randje waanzin aan de Chili Peppers kleefde: onvoorstelbaar wat Flea daar nog steeds doet op zijn bas.
Een week na Pinkpop verscheen het album, en het blijkt weer even terugschakelen. Voor het eerst in vele jaren heeft de band geen gebruik gemaakt van de diensten van producer Rick Rubin, met wie ze hun meest succesvolle albums maakten, maar ook dat zwakke laatste. De nieuwe producer Danger Mouse zet veel meer dan Rubin in op details in de klankkleur, van strijkers tot een trompet en een intro van ijle vrouwenzang. Live op het podium leek zo’n We Turn Red een terugkeer naar het oude venijn, op cd klinkt het vooral radiovriendelijk. Het blíjft een sterk nummer, en het is fraai hoe subtiel Danger Mouse het gitaarwerk van Klinghoffer onder het zoveelste laagje wegwerkt, maar de randjes zijn weggevijld. Wat Danger Mouse wel doet is de spanning zoeken in composities: Goodbye Angels kabbelt bijvoorbeeld drie minuten lekker door, en dan mag de band alsnog los. Want hoe veilig de sound ook, en hoe wisselend de kwaliteit van de nummers: hier klinkt net als op het Pinkpop-podium in ieder geval weer een vitále band.
Red Hot Chili Peppers, The Getaway
Beeld: Red Hot Chili Peppers (Steve Keros)