
Het tweede deel van Frits Zwarts biografie nam in 2016 alle twijfels weg over zijn positie in de grijze zone tussen goed en fout. De halve Duitser Willem Mengelberg (1871-1951) was een hele collaborateur geweest. De grootste Nederlandse dirigent van de twintigste eeuw bleek een kleinburgerlijke, onsympathieke nazi-sympathisant. Gedeprimeerd baande de lezer zich een weg door een opzichtig maar verdrietig leven, getekend door reusachtige internationale successen, verregaande inhaligheid, opportunistisch plichtsverzuim en een verstandshuwelijk dat ’s meesters impotentie overleefde. De kloof tussen het openbare meesterschap en de privépersoon was schrijnend. Anderzijds: wie verwacht van kunstenaars na Wagner en Céline morele ruggengraat? Moraal is geen talent.
Iets anders: Mengelberg was ook een beetje componist. Veel schreef hij niet; wat er ligt is jeugd- en gelegenheidswerk uit de gezellenjaren voor de roem. Vooral in Luzern, waar hij tot zijn aanstelling bij het Concertgebouworkest in 1895 drie jaar als ‘städtischer Kapellmeister’ resideerde, componeerde hij op maat voor de lokale koren en in zijn laatste dienstseizoen een Feierliche Messe. Het nieuws: hij kon echt wat. De door Attacca nu op drie cd’s vastgelegde oogst is van verrassende kwaliteit. Als bonus biedt de uitgave twee dvd’s met historische impressies.
De vroege liederen onthullen dat in Mengelberg een frisse lente heeft gebloeid. Ze zijn vitaal gecultiveerd en draaglijk burgerlijk binnen de hoofdstroom van de laatromantische Duitse liedproductie, harmonisch noch melodisch triviaal. Voor een jongen van achttien is Komm’ über das Meer een meesterwerk. De Feierliche Messe van 1895 is een keurig amalgaam uit Beethoven-plechtigheid en Brahms-/Dvorák-weemoed, proper rooms smeedwerk uit Stefan Zweigs goldene Zeitalter der Sicherheit, toen iedereen nog goed was. De reumatische koperplechtigheid van het Preludium over het ‘Oude Wilhelmus’ klinkt in 1898 al griezelig protofascistisch, maar voor de tweedelige Sinfonietta uit zijn studietijd had Grieg zich niet hoeven te schamen.
Toch voel je steeds: dit is geen echte componist. Hij zet te weinig op het spel, vecht nooit tegen demonen, spreekt de taal van de muziek te vloeiend, als een vreemdeling die knap maar overijverig een native speaker nadoet. Je hoort een professional die niet bewust op zoek is naar een stijl maar op papier zijn eigenlijke handwerk test. Hier zit een dirigent te oefenen op zijn gemak van herscheppen, bouwend aan de torens van klank en oasen van stilte die hij op de bühne zal verpanden aan zijn onvergetelijke Beethovens en Mahlers.
Sprekendste bewijs is de Musik zu Radierungen von Rembrandt (1906), een voor die tijd gewaagd experiment van begeleidende muziek bij geprojecteerde etsen van de meester. ‘De geboorte van een mahleriaan’ zou een betere titel zijn geweest. Vier jaar na zijn kennismaking met zijn grote held tot Hitlers veto blijkt Mengelbergs geleende taal tot op het bot geïnfecteerd met Mahler-stijlbloemen. De harppartijen, de gestopte blazers, de seufzer-motieven en de mengkleuren werpen hun schaduwen vooruit naar de bizarre loyaliteitsverklaring in de muziek bij het 100 Gulden Portret, een bijna letterlijke parafrase van het derde deel uit Mahlers Eerste symfonie. Die tragikomische ontknoping vat zijn leven samen. Nooit zichzelf; een magistrale meeloper.
Willem Mengelberg: Selected Compositions, Attacca, 2018, 3 cd’s & 2 dvd’s