Tegenover ons woonde in de jaren zeventig een Surinaamse dame. ‘Dame’ omdat destijds steeds minder vrouwen aan dat signalement wilden voldoen naar gedrag en kleding. Zij blééf het, met haar zondagse outfit voor kerkbezoek als hoogtepunt. Toen er een auto voor de deur stopte, met zoon en vrienden, en er luid vrolijke muziek klonk, schoof ze haar raam open en riep: ‘Vertoon niet zulk negerachtig gedrag.’ Uit het raam roepen was in de nette-arbeidersstraat van mijn jeugd ‘ordinair’ – maar buurvrouw wilde juist een in haar ogen specifiek soort ‘ordinair’ tegengaan. De formulering was opvallend, in taalgebruik en inhoud. ‘Gedrag vertonen’ schrijftaal en haast archaïsch, zoals Surinamers uit de middenklasse toen vaak een plechtiger en verzorgder Nederlands spraken dan de dito Hollander. Belangrijker natuurlijk de inhoud: het woord zelf, ‘negerachtig’, had en heb ik nooit (meer) gehoord maar de stam ervan was en is een mijnenveld.

Herinnering twee: toen mijn dochter, jaren tachtig, begon uit te gaan en enthousiast vertelde over het gemengde publiek bij Akhnaton, waaronder ‘negers’, vroeg ik hoe ze het in haar hoofd haalde dat woord te gebruiken. Zij diep beledigd: ‘Zo noemen ze zich zelf’ en begreep ze nou goed dat ik haar van racisme beschuldigde? Dus vroeg ik aan mijn studenten: mag dat woord gebruikt? Zei de Afro-Hollandse uitblinkster van de groep met een half spottende, half gegeneerde grijns: ‘Door ons wel, door jullie niet.’ Het was de eerste keer dat ik dat hoorde en het was slikken: hoezo jij wel, ik niet – we zijn toch allemaal gelijk en tegen discriminatie en humanist en voor wereldvrede en…?

Nieuwe inzichten gaan vaak van ‘au’ en er ging tijd overheen voor ik ging begrijpen en meer nog voelen wat ze bedoeld had. Al blijf ik het schurend vinden, maar ja, dat doet racisme heel wat meer. Maar de term zelf zou die studente ook van mijn buurvrouw (die immers tot haar ‘wij’ behoorde) geheid verwerpelijk hebben gevonden, want die was denigrerend bedoeld. Tante Tom. Dit alles dook op door Mama en ik: ja maar nee, nee maar ja van de jonge documentairemaakster Amanda van Hesteren. Een interessante korte film.

Amanda is de dochter van een Surinaamse moeder en een Hollandse vader. De moeder-dochterrelatie komt onder druk door een generatieconflict, tegenovergesteld aan dat van mijn overbuurvrouw en haar zoon. Donkere moeder Shirley was in denken en gedrag lang behoorlijk ‘wit’, mede door de gevoelde noodzaak te assimileren, al was het maar vanwege haar carrière; maar ze is ouder, bewust en radicaal geworden. Tot wederzijds ongenoegen, want, extreem geformuleerd, vindt Amanda dat moeder de kant van zwart racisme op gaat, terwijl die haar dochter (en zoon) verwijt ‘bounty’ te zijn: zwart van buiten, wit van binnen.

Er is liefde, en er wordt vaak en veel gedold en gelachen, maar er komen ook verwijten en schermutselingen. Verwant aan botsingen tussen ouders en pubers, maar dan in omgekeerde vorm: hier gooit moeder de kont tegen de krib, daagt uit, confronteert en is het minst op de lieve vrede uit. Die tegenstellingen zitten nadrukkelijk al in de filmopening met flarden uit wat volgt. ‘Hé zus, we zijn hetzelfde team, hè?’ horen we Amanda van achter haar camera tegen Shirley zeggen, het ‘zus’ verwijzend naar het ‘sister’-begrip in ‘zwarte’ en trouwens ook islamistische kring. ‘Nee, we zijn niet hetzelfde team’, is het strenge antwoord.

Dan idyllische beelden van een familievakantie, waarin Shirley zich bilschuddend en ‘sexy motherfucker’ zingend over een peuter in wandelwagentje, waarschijnlijk kleinkind, buigt. Mijn overbuurvrouw zou het streng afkeuren, net als de erotische poses en gedeeltelijke ontkleding die Shirley iets later tegenover de camera vertoont. Amanda probeert haar hand voor het kruis van moeders bikinibroekje te houden om een iets decenter beeld te krijgen, maar ze doet dat wel gierend van het lachen. Groot contrast met het voorgaande ernstige shot waarin Shirley Amanda verwijt dat ze nog niet wil inzien ‘wat het betekent donker te zijn in een wit land.’ Toon en thema, verbondenheid en conflict zijn in ruim een minuut neergezet. Waarbij Amanda off-screen zegt dat ze het totaal niet met moeder eens is: die was altijd haar rolmodel en nu opeens gaat ze een andere kant op. ‘Je bent pro-black en een beetje anti-white geworden. Waarom moet ik met je meedoen als ik dat niet zo voel? Ik heb weinig discriminatie ervaren. Moet ik nu een soort paranoia aannemen en elke afwijzing die ik krijg benoemen als racisme?’ Moeder: ‘Waarom zou je het zelf moeten ervaren; waarom geen mededogen met wie het wel ervaart?’

Ma leest een vrouwenblad, en zegt lachend influencer te willen zijn. ‘Maar je bent toch al mijn influencer?’ zegt dochter. ‘O ja? Kom dan op.’ Even denk ik dat Shirley doelt op haar ideeën over zwart bewustzijn. Dat blijkt niet en toch ook een beetje wel waar. Amanda moet aan de korte rok en aan hakjes. Bovendien: haar haar (in staartje) ziet er niet uit, ze is niet opgemaakt, heeft geen oorbellen in en draagt zwarte kleren. ‘Je bent een mooie meid. Maak er wat van (lachend), dan had je vast een van die leerling-artsen hier in het ziekenhuis kunnen pakken.’ ‘Geen Surinaams meisje zou zo over straat gaan.’ En: ‘Je hebt wit bloed, voor je het weet begin je oud te worden. Je hebt nog tien jaar. Kijk naar mij: 62 en geen rimpel. Als ik witte vrouwen van 62 zie denk ik, o my gosh.’

Het gaat allemaal gierend van het lachen, maar er zit zowel genentrots in als kritiek op een dochter die zich kleedt als een Hollandse kunststudente (wat ze ook of óók is). Als mama maïskolven met suggestieve bewegingen als fallisch symbool gebruikt en Amanda er zelfs mee behangt om duidelijk te maken dat het hoog tijd wordt dat die weer eens seks heeft, dan is dat ook al weer van verbluffende directheid. Gelukkig moet dochter er vooral om lachen – je kunt je andere reacties voorstellen.

Moeder zit op de achterbank, dochter en auto rijdende zoon voorin. Ze passeren een politiebusje. Moeder: ‘Als hij je ziet komt hij achter je aan: hij ziet een kleurling met een Volvo – dat heet etnisch profileren.’ Zoon even later: ‘Mám, hij is niet gekomen.’ Moeder: ‘Jammer.’ Zoon: ‘Waar ben je nou mee bezig? Hij komt niet en dan ga je er nog vijf minuten over door. Je verspilt zoveel energie aan dingen die niet gebeuren.’ Moeder ketst: ‘Het is een uitzondering dat ze niet komen.’ Amanda zegt dat ze nog nooit is aangehouden en die ene keer dat het gebeurde heeft ze gelachen en was het oké. ‘Dan hebben jullie mazzel. En die zwarte mensen liegen dan zeker.’

Amanda’s argument lijkt niet erg sterk, inzake etnisch profileren; meisjes, zeker als ze lief lachen, hebben minder last. Maar moeder lijkt álles in termen van racisme te zien. Ze verwijt Amanda naïveteit: dat dochter vwo heeft gedaan is aan moeders assertiviteit te danken: de meester vond havo wel genoeg. Ja, dat kan met kleur te maken hebben. Het kan ook dat Shirley net als veel witte ouders havo niet hoog genoeg vond voor haar kind en gelukkig gelijk bleek te hebben.

Dat is de pest van racisme: wie het eenmaal ondervindt zal altijd op de hoede zijn, het scherp voelen, ruiken en zien, daar waar anderen het, naïef of kwaadaardig, niet zien of willen zien of ontkennen; maar kan het ook die keren zien dat het niet aan de orde is, niet speelt. (We dansten in de Cotton Club, jaren zestig; mijn aanstaande was moe en ging zitten. De jongen die haar vergeefs vroeg zei: ‘Omdat ik zwart ben.’) Amanda wil niet naar een visie waarin veel, zo niet alles tot kleur is te herleiden – het zou haar openheid aantasten, net als haar vertrouwen in veel mensen.

‘Wacht maar’, zegt Shirley eigenlijk, ‘je zult nog wel anders piepen. En dan zie je het licht’ (of eigenlijk het duister). Ik heb begrip voor Amanda, maar ik ben wit en ervaar niet wat Shirley ervaart. In het algemeen ben ik voor de zwakkere – in dit geval Amanda die wil verzoenen (‘we zijn hetzelfde team’) en slecht tegen de wrijving kan, die Shirley juist lijkt op te zoeken. Dochter neemt moeder mee op een vakantietripje naar Sicilië. En verandert haar uiterlijk naar zin van ma. Maar haar voelen en denken?

Amanda van Hesteren, Mama en ik: ja maar nee, nee maar ja. VPRO 3Lab