De Bezige Bij meldt trots de tweede druk van Man van beroep, de tragikomische novelle van Hans Nijenhuis over het leed van de geëmancipeerde, tweeverdienende vader. Je kunt je afvragen hoe gerechtvaardigd die trots is. De snelle herdruk van een boek zegt nog het meest over het onvermogen van de uitgever een verkoopsucces tijdig te voorzien. Zonder oplagecijfers blijft de jubel een publicitaire slag in het water, al doet hij het in de advertenties natuurlijk wel aardig.

Wie zouden het boekje kopen? Mannen die hun penibele parket eindelijk erkend zien of als een vergiftigd geschenkje onder ogen willen brengen van hun echtvriendin? Vrouwen die benieuwd zijn naar wat er in de andere bedhelft werkelijk gaande is, of aanstaanden die zich alvast voorbereiden op het huwelijksleven naar morele snit?

Ik gok vooralsnog op het eerste, al was het opvallend dat de recensenten van het boek merendeels vrouwen waren. Emancipatie is nu eenmaal het terrein van de vrouwelijke meningsuiting, en ook een boekje dat die exclusiviteit aanvecht, doorbreekt dat niet zomaar. Nieuwe stemmen mogen klinken, maar wel binnen de bestaande verhoudingen.

Van Man van beroep hebben de eman cipatorische idées reçues dan ook weinig te duchten. Wat in het boek nog het meest frappeert, is de timide toon.

Dat was aan het begin van de laatste feministische golf wel anders, maar díe schaamte is Nijenhuis nog lang niet voorbij. Het boek barst van de goede bedoelingen, waaronder de schrijver de nauwelijks geuite gevoelens van de hoofdpersoon direct weer net zo hard smoort als die laatste dat zelf doet.

Natuurlijk is de beklagenswaardige Richard uit het verhaal vóór werkende vrouwen en hun ontplooiing, gelijkheid en zelfwegcijfering. Zelfs de schijn van het tegendeel zou hem voor zijn omgeving en om te beginnen voor zichzelf tot een schandelijk mens maken. Die overtuiging is de voorwaarde waaraan alles onderworpen is en daarom heeft Richard van begin af aan verloren. Hij speelt het spel op vreemd terrein en hoezeer hij het zich ook eigen probeert te maken, als puntje bij paaltje komt blijft hij gedoemd tot het slaken van kreetjes langs de zijlijn.

Het pijnlijkst blijkt dat in de scheidingsscène die zijn huwelijk besluit. Richard wil verder; zijn vrouw Susan is ongenaakbaar en deelt de kinderen plompverloren mee: «Pappa gaat ergens anders wonen.» De vanzelfsprekendheid van die gevolgen wekt bij Richard zelfs geen verbazing.

Al eerder in het boek wist hij dat het einde van het huwelijk het verlies van zijn huis, zijn kinderen en de helft van zijn salaris bete kende. Als het zo ver is, protesteert hij niet, ook al werd de breuk ten slotte geforceerd door wederzijdse ontrouw en dubbele schuld. Nijenhuis en zijn Richard zijn steeds in de weer om de kool en de geit te sparen ter wille van de geslachtelijke vrede en daarom ontbreekt in dit boek de woede die de vrouwelijke emancipatieliteratuur zo succesvol maakte.

Woede om de wurggreep van het moderne huwelijk en de plicht tot totale emotionele overgave aan een onderneming die zonder compensatie kan worden opgezegd. Om de geïnternaliseerde chantage waarmee men zich dient neer te leggen bij de publieke karikaturisering van de mannelijke rol en aard. Om het eeuwige tekortschieten dat hem wordt aangerekend en de zwijgplicht die hem, op straffe van het stigma van machisme, zijn klacht ontzegt.

Man van beroep vormt van dat schaakmat niet zozeer de uitdrukking als wel het symptoom. Het boek durft niet scherp te zijn en de auteur mag dat van zijn eigen Über-ich waarschijnlijk ook niet. Gevangen in de logica van het andere geslacht wordt het in de kritiek vervolgens onder de voorwaarden van dat laatste ontvangen.

Meer dan de komedie die Nijenhuis had willen schrijven, doemt uit Man van beroep een deerniswekkend binnenhuisdrama op. Een meulenbeltiaanse schreeuw zit er voor mannen nu eenmaal niet in. In een op de spits gedreven conflict weten zij zich bij voorbaat de verliezers. Meer dan een zwak, direct vervlogen en o zo redelijk weerwoord valt uit hun doodlopende straat niet te verwachten. Een derde druk van het boek zal er vast wel komen.