Wie zijn hoofdpersoon Adam Walker noemt, zoals Paul Auster in zijn vijftiende roman Onzichtbaar, suggereert een verband met het bijbelse paradijs waaruit Adam en Eva werden verdreven. In het geval Walker is het de stad Parijs die de twintigjarige Amerikaanse student en prille dichter moet verlaten, sterker nog, hij wordt Frankrijk uitgezet omdat hij in drugs zou handelen. Doorgestoken kaart, maar met grote gevolgen.
Auster is goed in het scheppen van duistere mannen, van in de kern ondoorgrondelijke personages die op raadselachtige wijze oplossen in het niets. In Onzichtbaar helpen ook de opbouw en de vertelwijze van het verhaal mee om de stapsgewijze verdwijning van Columbia-student Walker te versterken. Drie delen schrijft Walker: in de ik-, jij- en hij-vorm, respectievelijk getiteld ‘Voorjaar’, ‘Zomer’ en ‘Najaar’. Vlak voor zijn dood – hij heeft leukemie – in 2007 probeert Walker al schrijvend het veelbewogen jaar 1967 te reconstrueren. In de ik-vorm vertelt hij over zijn ontmoeting met de Franse gasthoogleraar ‘rampspoed’ Rudolf Born. Born is een explosief en duivels persoon, een provocateur die Walker uitdaagt, koopt en meesleurt. Het leven is voor hem oorlog: ‘Onderschat nooit het belang van oorlog. Oorlog is de zuiverste, krachtigste expressie van de menselijke ziel.’ Het is eros én thanatos waar Walker als het ware doorheen gaat. De dood dient zich aan in de gedaante van een nachtelijke overvaller, die door Born met een stiletto om het leven wordt gebracht. Walker aarzelt een week en geeft Born dan aan bij de politie. Maar de gasthoogleraar is al gevlucht, terug naar Parijs.
Adam Walker stuurt zijn autobiografische ik-vertelling ‘Voorjaar’ op naar zijn vroegere studievriend Jim Freeman. Is het wat? vraagt hij. Freeman geeft hem schrijfraad: probeer eens een ander perspectief om afstand te nemen van jezelf. Zo gezegd, zo gedaan. In de jij-vorm vertelt hij over de hete zomer van 1967 in New York en zijn incestrelatie met zijn zus. Het derde deel, waarin Adam over zichzelf schrijft in de hij-vorm, à la Roland Barthes, speelt zich af in Parijs, waar hij Born weer tegenkomt, met alle gevolgen van dien.
Het mooie van Paul Austers Onzichtbaar is dat een ogenschijnlijk simpele opzet – de stervende sociaal werker Adam Walker in Oakland, Californië, schrijft zijn memoires over het rampjaar 1967 en stuurt die onvoltooid op naar jeugdvriend Freeman – door een vindingrijke vormgeving (ik-jij-hij) een extra effect krijgt. De autobiograaf maakt zich langzaam maar zeker los van zichzelf. Die stapsgewijze onthechting gaat richting de dood. Als lezer en redacteur Jim Freeman hem in Oakland komt opzoeken is het te laat: zijn jeugdvriend is gestorven.
Maar Auster zou Auster niet zijn als het verhaal hiermee zou zijn afgelopen. Het spel met genres begint nu pas. Als Freeman contact opneemt met de zus van Walker om te praten over een eventuele publicatie van wat hij 1967 noemt, ontkent Walkers zus ten stelligste dat zij een seksuele verhouding met haar broer heeft gehad. Wat nu? Wie spreekt de waarheid? De autobiografie als fictie? De verboden liefde als louter projectie? De dichter in spe Walker zelf zegt het met zoveel woorden: ‘Er is veel meer poëzie dan rechtvaardigheid in de wereld.’ Waarom heeft Adam Walker fictie in zijn feitelijke verslag gestopt? Als dat al zo is. Komt het doordat zijn personages, inclusief hijzelf, steeds onwerkelijker werden en eerder een verzonnen verhaal vormen in zijn hoofd?
Paul Auster blijft zijn subtiele spel met feit en fictie, leugen en waarheid spelen. Rudolf Born en Adam Walker groeien uit tot mannen in het duister, ook al lijken ze openhartig. Wie moeten we geloven? Born lijkt steeds meer op Kurtz, Joseph Conrads man in het hart van de duisternis. Hij trekt zich op latere leeftijd terug op een afgelegen eiland: Quilla in West-Indië. Hij valt buiten het rijk van de goedheid. Als een spionachtige Mefisto probeert hij anderen ertoe te verleiden zijn rijk te betreden en zijn leven te beschrijven, een dubbelagentbestaan dat verdomd veel op fictie lijkt. Het boek 1967, bijna voltooid door Adam Walker, moest geschreven worden om die duivelse verleiding te weerstaan.
Buiten het boek 1967 valt het slothoofdstuk, waarin Adam Walker helemaal onzichtbaar is geworden. Auster grijpt hier naar de dagboekvorm, waarin het ik-gehalte zeer hoog is. Die ik is een oudere literatuurwetenschapster die in 1967 in Parijs verliefd werd op Adam Walker.
Ik weet niet of ik het slothoofdstuk van Onzichtbaar wel zo geslaagd vind. Het lijkt er, oppervlakkig gezien, een beetje bij te bungelen. Het dagboek is meer uitleg van de megalomanie van wetenschapper en antisemiet Born. Het slotbeeld van Austers roman blijft in het hoofd van de lezer hangen: op een droge vlakte beuken tientallen zwarte mannen en vrouwen op stenen tot die grind worden. Van dat werk leven ze. Die ‘muziek van de stenen’ klinkt door, en die heeft iets te maken met het kolonialisme dat in onze geest huishoudt, met menselijke verhoudingen die ernstig vertekend zijn. Wie Onzichtbaar uit heeft, kan opnieuw beginnen.
PAUL AUSTER
ONZICHTBAAR
Vertaald door Ronald Vlek
De Arbeiderspers, 238 blz., € 19,95