Het boek van Marente de Moor gaat uit van een gitzwart mensbeeld © Eddo Hartmann

Wordt de wereld steeds gekker, of ben ik gewoon een oude lul geworden? Pijnlijk maar waar: meestal ben je gewoon een oude lul geworden. Maar in haar nieuwe roman De schoft laat Marente de Moor deze vraag nog even onbeantwoord.

Tom, een journalist van vijftig, is met ruzie vertrokken bij het grote dagblad waarvoor hij werkte. De hoofdredacteur, een voormalige vriend, vond hem te rechts worden. Nu, een paar jaar later, voelt Tom zich uitgerangeerd en wordt hij geteisterd door angstklachten.

Tom zit als vijftiger gevangen tussen twee generaties. Aan de ene kant de zelfgenoegzame, hedonistische boomers met hun teleologische visie op de geschiedenis, blinde optimisten die onder het genot van een Goed Glas Wijn de wereld naar de tering hebben geholpen. Aan de andere kant de humorloze, schijnheilige millennials die controle willen uitoefenen op alles, van wat je mag eten tot wat je mag zeggen, goed/fout-denkers, rotsvast in hun overtuigingen terwijl ze twijfelen aan hun gender. Toms generatie zit ertussenin, generatie Nix, de enige die helder kon nadenken, die leefde en liet leven, die de waarheid belangrijker vond dan alles… Zijn gedachten hierover kun je niet los zien van de getroebleerde band die hij met zijn moeder en zijn dochter heeft, maar dat lijkt hij zelf niet te beseffen.

Hij krijgt een reportageklus aangeboden: meevaren op een schip dat vluchtelingen oppikt en naar de kust van Europa brengt. Tom begint aan zijn opgave, braaf bepakt met zijn Faber-Castell, zijn Ohropax, zijn Moleskine, als een middelbare padvinder. Zijn zelfvertrouwen spreekt uit die vaste attributen – hij heeft het altijd zo gedaan, het zal hem deze keer ook lukken. Maar deze keer is anders. Het lukt hem niet om objectief verslag te doen. De jonge vrouwen die het schip bestieren zitten zo vast in hun ideologische woede dat hij ze geen vragen durft te stellen, ook al wantrouwt hij de geldstromen achter Stichting Archangel en vraagt hij zich af of de oorlog in Syrië niet ‘zo goed als voorbij’ is en klimaatvluchtelingen wel echt bestaan. Die twee met het korte haar spreekt hij ook maar niet aan, hij weet hun voornaamwoorden niet en is als de dood om een fout te maken. Met de vluchtelingen spreekt hij ook nauwelijks, hyena’s noemt hij ze, het valt hem vooral op dat ze sterk en gezond zijn, in plaats van zwak en hulpbehoevend.

Zo zwerft Tom over het schip, impotent potlood in de hand, niet in staat om zijn werk als journalist uit te voeren. Tussendoor malen er passages door zijn hoofd over beroemde martelaressen die stierven voor het christendom.

Het is de vraag of De Moor het satirisch bedoelde

Wanneer het schip langer dan gepland op zee blijft wordt het Tom duidelijk dat kapitein Aga opzettelijk niet aan land gaat – ze wil nog meer mannen oppikken. De vrouwen zien zichzelf als engelen, hoe meer mannen ze op hun schip binnenhalen, hoe meer ze lijken op te bloeien, ‘zoals vissers juichen om een goedgevuld sleepnet’. Wanneer de tere scheepsarts Luce dan ook nog eens wordt aangerand door de beroepssmokkelaar, een duivelachtige figuur, weet Tom al helemaal niet meer wat hij moet doen. Hij kan dit alles niet opschrijven want niemand zou het ooit geloven. Luce ontkent uiteraard het hele gebeuren – de vluchtelingenzaak gaat voor haar eigen veiligheid.

Het wordt de lezer ineens duidelijk wat voor onsmakelijke vergelijking Tom – of Marente de Moor – wil maken door het verhaal af te wisselen met die passages over martelaressen van weleer. Aga en Luce. De heilige Agatha wier borsten werden afgesneden, de heilige Lucia die haar eigen ogen uitstak… het waren godsdienstwaanzinnige meisjes die hun lichamen opofferden voor een hoger doel. Net als de Europese meisjes die zich moedwillig laten aanranden. De millennials hebben met hun vurige geloof in de goede zaak een nieuwe kerk opgericht, niet in het schip van een kathedraal maar op een zeeschip.

De schoft zit vol intelligente taal en grondig uitgewerkte ideeën over ons tijdsgewricht. Maar er zijn erg veel metaforen waarvan sommige echt uit de bocht vliegen (‘bordkartonnen proefkonijnen in een laboratorium van de deugd’) en er is een einde dat willekeurig overkomt doordat het te veel steunt op de waanbeelden in Toms ontspoorde brein (een zeegodin die hem toespreekt, een manshoog glazen zeepaard). Voeg daar nog een climax aan toe waarbij Tom wordt gered uit het spookschip door kerkklokken naar het vasteland te volgen – het geluid van Europa! – en je hebt een teleurstellend einde.

Maar Tom blijft een interessante man. Het tragische van Tom is dat hij bij iedereen om zich heen een dubbele agenda denkt te zien. Zelfs deze reportageklus was vanaf het begin een valstrik, denkt hij, hij is hierheen gestuurd zodat hij zijn denkbeelden zou aanpassen. Toms angst om de schoft gevonden te worden weerhoudt hem ervan om nog echt nieuwsgierig en met open ogen naar de wereld te kijken.

Met enige welwillendheid zou je De schoft kunnen lezen als een geslaagde satire, een schrijnende karikatuur van de midlifecrisisman die letterlijk gek wordt van het gevoel dat de tijd hem inhaalt. Maar het is maar de vraag of het satirisch is bedoeld door De Moor. Wat overblijft als je het uitgelezen hebt is vooral een diepe bedruktheid. Dit boek gaat uit van een gitzwart mensbeeld: goede bedoelingen maskeren altijd eigenbelang, iedereen maakt misbruik van elkaar en liegt elkaar voor, begrip tussen de generaties is onmogelijk. Of Tom de schoft is of niet maakt eigenlijk niet eens meer uit. Iedereen is de schoft.