Het was de week van de grote vragen. Waar Dionne Stax het pastelblauwe pak had betrokken dat ze droeg op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen, of het nu echt lente zou worden, wat ik van literatuur verwacht. Elke branche zal zo wel zijn brandende kwesties hebben – wat is veiligheid, wanneer kun je spreken van een knapperige korst – maar in mijn sector gaat het dus om literatuur. Opeens zat ik weer rond zo’n formica tafel in een kantoorachtige ruimte, blikkerende kannen met koffie en thee in mijn linkerooghoek. Het gezelschap was nieuw en eenmalig, maar misschien – aldus de voorzitter – konden we onszelf even kort introduceren, en daarbij meteen onze geloofsbrieven overhandigen.

Dat van die geloofsbrieven is niet echt schering en inslag, maar zo’n introductierondje wel, en hoe vaak ik dit ook heb meegemaakt, elke keer weer bonst het hart in mijn keel, vraag ik me ten diepste af wie ik ook weer ben en waarom ik daar zit. Ik zie de beurt mijn kant op komen en ál naarstiger denk ik: wat moet ik zeggen, waar te beginnen. (Iedereen zal dit wel hebben, ik schrijf het nu alleen even op, de schrijver is gaan schrijven om zich hardop aan te mogen stellen.)

Mijn bewondering voor mensen die van wal steken is des te groter. Ik wil wel weten uit wat voor een gezin iemand komt, of hij een lievelingsdier heeft, of hij zichzelf als beheerst of driftig zou aanmerken, maar wat iemand van literatuur verwacht, wat hij vindt dat een schrijver moet doen of zijn, dat geloof ik dan wel weer. Voor je het weet gaat het over engagement en taal, en gaat men tongklakkende geluiden maken als de namen van Ilja Leonard Pfeijffer en Tom Lanoye vallen, terwijl tja. Hun kunst wil zozeer hoogdressuur zijn dat het resultaat niet meer boeit, en dood op de grond neervalt. Maar kan ik dat straks zeggen? Moet ik niet iets in het positieve proberen te formuleren?

‘Hoe weet je wat je moet lezen?’ had een student de dag ervoor aan me gevraagd. Ze droeg een dikke zwarte panty, en een kort, rood Schots geruit rokje, ik weet niet waarom ik dat soort dingen in één oogopslag zie. Ze knijpt haar ogen een beetje toe als ze naar me kijkt, als een poes die het formaat van haar prooi aan het inschatten is. Ik zei het al: het was de week van de grote vragen. Temeer omdat die student van oorsprong Zweedse is, en de vraag stelde zoals ook Saga ze stelt in The Bridge. Het ging haar er ook niet om wat ik professioneel las, maar gewoon, écht. Hoe ik mijn keuzes maak.

‘Er is zoveel’, zei ze, en ze zuchtte erbij.

Dat alles ooit bedacht is, het is angstaanjagend. En een beetje om te huilen

‘De truc is om een plan te hebben, maar daar ook altijd van af te wijken’, zei ik. Ik liet haar zien welke boeken ik in mijn tas had en waarom. De verhalenbundel van Edna O’Brien had ik in de bibliotheek opgezocht, nadat ik in The New Yorker iets had gelezen over een verhaal van haar dat het mooiste verhaal over New York zou zijn.

Ondertussen rinkelen de statements over de formica tafel. Ingrijpen in de werkelijkheid, morele ambiguïteit, maatschappelijke betrokkenheid. Hè ja. Ik voel allengs de druk op mijn schouders toenemen, en denk aan de manier waarop mijn Engelse vriendin scones bakt in haar rommelige keuken. Links houdt ze op een kalender bij wanneer iedereen jarig is, rechts weckt ze kweeperen tot chutney. Gezeten aan haar knoestige eettafel bewegen haar handen razendsnel in de lucht, het kleine stukje deeg tussen haar vingers is amper te zien.

‘De kunst is’, zegt ze, de mouwen van haar blouse opgestroopt, ‘dat je weet wanneer je moet ophouden met kneden. En dat moment komt sneller dan je verwacht.’

Er komt niet zoveel bij kijken, maar dat weinige steekt nauw. Het werkvlak moet schoon en droog zijn, de oven op de juiste temperatuur afgesteld, het amper bevingerde amalgaam moet zelfstandig tot rijzen komen. Wat na gezette tijd te voorschijn komt, heeft de perfecte staat van brosheid en smelt in de mond.

En ik denk aan de vriend die niet verder wil lezen in een boek als hij erachter komt dat elk hoofdstuk precies even lang is. Dat alles ooit bedacht is, het is angstaanjagend. En een beetje om te huilen. Dat op elk tafeltje in het restaurant een paars vaasje staat, met een enkele bloem erin. Wat ik van literatuur verwacht is geloof ik dat het me dat doet vergeten. ‘Van alles wat met de liefde te maken heeft, is het vreemdste het moment waarop ze toeslaat’, schrijft O’Brien in haar verhaal over New York. Dit is wat ons gaande houdt: dat er een mooiste verhaal bestaat en dat het op ons wacht.