Ik heb een paar dagen door de Schotse hooglanden gelopen. Op een gegeven moment ontving een van mijn vrienden een sms. d66 uit kabinet. Stof voor stille overweging onder het lopen. Immers, d66 deed de afgelopen jaren redelijk achteloos afstand van zijn decennia oude pogingen om Nederland «bestuurlijk te vernieuwen». Telkens stond een nieuwe «redelijke democraat» op om uit te leggen dat het beter was voor iedereen om die gekozen burgemeester weer even uit te stellen. Pas nu de minister van Vreemdelingenzaken haar boekje voor de zoveelste keer te buiten gaat, trekt de club zijn conclusies. Net nadat de vierde leiderschapswisseling in vier jaar heeft plaats gevonden. Vreemd, vreemd. Maar voor ik de kern van de zaak ook maar benaderde, kwamen we een dorp binnen. De gebeurtenissen daar verdrongen de strapatsen van Hans van Mierlo’s «jongensbende».

Stel u dat dorp voor als een Schots dorp: een paar honderd huizen ingeklemd tussen bergen. In die bergen wonen herten en in die huizen mannen die op hoogtijdagen graag een geruite rok dragen. Gerard Reve in Brief uit Edinburgh (1962): «Ik houd mijzelf voor een ruimdenkend mens, maar een man die vrijwillig een rok aantrekt boezemt mij walging en verachting in.» Verder maakt men in dat dorp whisky en eet men er graag schapenmaag met havermout. Flauw, maar zo is het er precies. En het was er blijkbaar feest, want veel mannen liepen rond in kilt. Dat wil zeggen. Ze liepen niet echt. Men stond, al werden enigen bij het staan krachtig ondersteund door een vrouw. Allen keken met een groot glas bier in de hand naar een klein televisiescherm. Het wereldkampioenschap voetbal. Engeland speelde, tegen Portugal. En de bekilte mannen droegen zo’n beetje allemaal een rood met groen T-shirt, waarop ze in duidelijke taal Portugal de liefde verklaarden.

De enige aanleiding daarvoor was dat Schotten niet van Engeland houden. Bij missers van de Engelse ploeg staken ze de handen in de lucht, wapperend: Engelsen zijn van het handje. Toen uiteindelijk de winst naar Portugal ging, was de vreugde groot. Zingen, omhelzingen, doedelzakken. Dat sentiment bleef niet beperkt tot zeloten die met een rok rond hun blote kont rondspringen om de bierpomp. De kranten lieten daags daarop ook geen misverstand bestaan. Het was mooi wat er gebeurd was, erg mooi. Publieke figuren spraken hun vreugde uit. George Reid, voorzitter van het Schotse parlement – een parlement in het leven geroepen door de Engelsman Tony Blair – reageerde opgewekt. De enige tennisser die namens Groot-Brittannië nog meedoet aan Wimbledon, de Schot Andy Murray, gaf tevreden commentaar.

Het Schotse nationalisme bestaat uit: weg met Engeland. Chic en het volk slaan in bekrompenheid de handen ineen. Reve beschrijft in Brief uit Edinburgh hoe ook onder romanschrijvers exact hetzelfde provincialisme heerst, «een zielige vertoning». En dat is het. Schotland maakt al sinds 1707 deel uit van Groot-Brittannië, een unie van onder andere Engeland en Schotland. Ze zijn dus al driehonderd jaar aan het zeuren. Schotland is bovendien sinds 1997 weer veel onafhankelijker van «Engelse» wetgeving geworden. Daar hoor je ze niet over. Liever wentelen ze zich in Schadenfreude. Het juiste recept voor Nederlanders die vaker dan eens in de maand betogen dat het hoogste tijd is om «onze» nationale identiteit te verstevigen: een weekje haggis en boomstamwerpen.