Maria Barnas publiceerde vier jaar geleden de bundel Twee zonnen. De afheid van dat debuut was nogal overrompelend. Ze won er de C. Buddingh’-prijs mee. Helemaal uit het niets kwam ze niet. Als beeldend kunstenaar en romancier verscheen ze eerder, en ook haar gedichten publiceerde ze al ruim een decennia her en der. Ze moet veel aan die gedichten geschaafd hebben, getalmd, herschreven. Er bleef iets glazigs om ze heen hangen. Ik vond de hoeken van de vlakgom wel erg schoon. Het waren hypercleane en puntgave gedichten. Ze gaven de indruk van fijngeslepen potloden. Er was weinig tegen ze in te brengen, hoogstens dat ze niet erg verontrustend waren.
Daarom ben ik blij dat haar tweede bundel Er staat een stad op iets slordiger is. Er staan over het geheel genomen meer mindere gedichten in dan in haar debuut, maar het reliëf aan toonaarden en ritmes is gegroeid. Er komen meer kieren in haar werk en daarmee mogelijkheden om niet alleen maar naar ze te kijken, maar met ze mee te gaan.
Net als in haar debuut gaan Barnas’ gedichten twee kanten op. Er schemert een anekdote doorheen, regelmatig van relationele aard, of er ligt een radio- of krantenbericht aan ten grondslag dat er cursief boven staat. En in andere gevallen is bij Barnas alles symboliek, beeldspraak en metafoor. Je wentelt dan als lezer een beetje rond in een geraffineerd spel met identiteiten. ‘Ik schrijf over mijzelf en over mijzelf/ alleen terwijl wij ons in uiteenlopende/ gedaante uiteen zien gaan.’
In alle gedichten blijft de taal van Barnas even scherp als haar observaties. Dat maakt veel mogelijk. Boomwortels graaien naar houvast in de lucht, de trein sleurt een landschap achter zich aan. Maria Barnas heeft een prettig precieze en wonderlijke blik. ‘Ja! suist de wind en smijt/ de vlieger tegen een wand van lucht.’ Ze maakt ongerijmdheden en omkeringen meteen visueel duidelijk, en dat is haar kracht. Misschien komt de afstandelijkheid van het werk voort uit het feit dat ze zo goed waarneemt. Met het oog van een kunstenaar – het lijkt of de verpakte anekdotes voorkómen dat haar visuele talent al te onmenselijk wordt.
_Ik zocht je op en je was ziek.
Het licht was je te wit en ik was je niet wit genoeg.
Waarom moeten vrouwen als wortels
voor je zijn? Is het dat je gif wilt
drinken of wil je iets ontbinden._
Ik zoek je morgen op en je zult ziek zijn.
Ik zal er eerder zijn met rode wangen.
Misschien ben ik vooral geraakt doordat er na de laatste regel van de tweede strofe geen vraagteken staat. Waar de ik-figuur uit haar debuut zich nog afvroeg hoe ze moest slapen in het bed van een woedende man gaat ze hier een stap verder. Door hoe ze tot dat gif komt – gedestilleerd uit wortels? – en hoe dubbelzinnig het werkwoord ontbinden is. Misschien is de dichter hier wel kwaad. Misschien ook juist berustend. In ieder geval is dit slordiger en spontaan.
Met al haar afstandelijkheid is ze wel bereid tot op het bot te gaan. De keurigheid van Maria Barnas is geen koketterie, het is haar – deels Engelse – biografie.
Beschaafd tegendraads is ze als ze in Het noorden is het noorden haar hoofd kantelt waardoor de oriëntatie niet meer klopt. In het titelgedicht Er staat een stad op kantelt Barnas Buenos Aires. Met dat kantelen gebruikt ze het perspectief vanaf de twintigste verdieping van een gebouw. Die stad staat dan op als ze in de lift naar beneden suist.
In het gedicht Een stad bedenkt zich gebeurt dat horizontaler: de stad is telkens een bocht op de ik-figuur vooruit om zich te vormen. Dat is niet zo onvoorstelbaar als je een wandeling door een vreemde stad maakt, het gevoel dat die stad zich op dat moment ‘maakt’, ontrolt of openbaart bij elke bocht of hoek. Maar het punt is dat Barnas vervolgens van die metafoor uitgaat. We mogen als lezer van haar niet even langs huis of terug naar de werkelijkheid. We moeten in het wonderland van haar metaforen door blijven wandelen. Die metaforen zijn inmiddels de werkelijkheid van het gedicht. Dat bevreemdt, dat imponeert en soms irriteert dat ook.
Barnas vertrekt vanuit haar beeldspraak. Als ze schrijft over ‘een bank waar dromen van komen’ is het binnenrijm weer wat makkelijk. In Ze strekt zich voor hem uit als tijd wacht een hij-figuur op een vrouw en snijdt groente op een broodplank. Hier is goed te zien dat Barnas helemaal niet zo netjes is als het lijkt. De nerven in de broodplank worden de tijd, ze worden dat uur dat de vrouw te laat is. Zelfs dat de plank krom is door te lang gebruik koppelt Barnas aan het heelal.
Ik hou ervan als Barnas direct is. Als ze Iris aan het Spaarne laat opmerken: ‘ik kan niet pootjebaden want ik/ heb pantys aan’. Ik hou er niet van als Barnas daar meteen aan toevoegt: ‘Daar gaan we bij zitten.’ Ik heb wel eens bedacht: laat Barnas als beeldend kunstenaar kijken en schrijven. Laat haar niet té veel van gedichten houden. Maar er is ook een plezierige kant aan haar ambachtelijkheid. In het slotgedicht Er hangen larmoyante metaforen in de boom als dode zwanen legt ze op een humoristische manier haar manier van werken bloot. Het tafelgesprek en haar gedachten en uitspraken en bijgedachten rijgen zich op een mooie manier aan elkaar. De wijn die ze morst veroorzaakt geen vlekken, maar vogels die in haar hoofd zitten.
En er staat een nog veel beter gedicht in de bundel. Niet Voor de zekerheid, dat een beschrijving blijft van Londen op de dag van de bomaanslagen op 7 juli 2005, maar De wijzer van Hiroshima.
Ze staan op de toren om te zien
Hoe een paard naar het water wordt gesleept.
Waar begraaf je de dood? Ze wijzen naar het dier
En schudden het later van de vingertoppen.
Ze staan er al zestig jaar stil.
De foto die de explosie maakte wiste alles
Wit behalve de schaduw van wie er bleven staren.
We hebben een stad gewonnen.
Alles blinkt en het is stofvrij.
Wij hebben naar de wijzers van de toren gestaard.
Ze knipperden niet.
We hebben geschud met de klokken.
We vroegen de man die ze gelijkzet wie
dit heeft gedaan. Wie heeft dit gedaan?
Het paard sleept geschiedenis aan.
Ze zeggen het steigert sinds het weigert te slinken.
Dit is wat mij betreft groots. Hier wordt haar taal mysterieus. Ga er maar aanstaan, een gedicht over de plek waar de atoombom valt. Maria Barnas doet dat en slaagt.