Het is een plek om met z’n tweeën romantisch te worden: de Grote Moskee van Parijs. Op de eerste binnenplaats achter de hoofdingang is een fonteintje waarin mussen dartelen. De zon speelt er over de planten en over het mozaïek, waarvan de vormen weelderig en de kleuren zacht zijn. Het is maar goed dat vijfmaal daags de oproep tot gebed de stilte verbreekt, anders zou je vergeten dat dit een tempel en geen lustoord is.

De afgelopen weken gonsde het hier echter niet alleen van godvruchtigheid. De mussen werden gestoord door tv-ploegen die naast het fonteintje hun stand-ups opnamen. Over de galerijen beenden mannen in pak met telefoons aan hun oor. Al dat tumult was het gevolg van de even snelle als felle reactie van de rector van de moskee, Dalil Boubakeur, toen bekend werd dat de groepering die in Irak twee Franse journalisten in gijzeling houdt, eiste dat Frankrijk het verbod op de hoofddoekjes in openbare scholen zou intrekken. «Schandalig, walgelijk, de islam onwaardig», vond Boubakeur deze inmenging van een groep terroristen in een binnenlandse Franse aangelegenheid. Uit alle gelederen van de moslimgemeenschap klonken vervolgens vergelijkbare woorden. Boubakeur voegde er in zijn eerste reactie, nog voordat hij zijn consi lièri had kunnen raadplegen, aan toe: «Ik respecteer bij voorbaat iedere maatregel die de regering nodig acht.»

Bij zo’n staaltje goed Republikeins burgerschap kon de Franse staat zich niet onbetuigd laten. Dus accepteerde minister De Villepin van Binnenlandse Zaken de uitnodiging om in de moskee deel te nemen aan een gebedsdienst voor de twee gijzelaars. Er waren vijftig imams uit heel Frankrijk, en van de andere kant bijvoorbeeld de burgemeester van Parijs en de families van de twee gijzelaars. Warme woorden gingen over en weer tussen de moslims en de afgevaardigden van de Republiek. In een land waar de strikte neutraliteit van staat en kerk (de laïcité) weliswaar regelmatig met voeten getreden wordt – maar dan in relatie tot de katholieke kerk, zoals de presidentiële ontvangst van de paus nog geen maand geleden – was het een novum.

Wat of wie schuilgaat achter de naam Islamitisch Leger in Irak weet niemand. Maar wat de gijzelnemers ook van plan zijn geweest, dit niet. Van inwilliging van hun eis was geen moment sprake. Van destabilisatie van het land evenmin. Een confrontatie tussen moslims en niet-moslims? Integendeel. Het is maar goed dat Allah niet zo’n «wraakzuchtige» god is zoals de christelijke zichzelf omschrijft, want in de Grote Moskee van Parijs wordt een andere god voor zijn aangezicht gehouden, genaamd: la République Française, haar naam zij geheiligd, haar koninkrijk kome…

Vele contrasten in de verschijning van de twee, de rector en de minister, benadrukten het bijzondere karakter van hun gezamenlijke optreden. Boubakeur, de rector, is een kleine kalende man wiens ronde vormen onmiddellijk doen denken aan maghrebijnse zoetigheden die aan de andere kant van de moskee verkocht worden. Hij spreekt altijd een beetje hijgerig. Minister Dominique de Villepin heeft de staalblauwe ogen van een husky, immer op een verre horizon gericht welke kar hij ook trekt. Zijn slanke gestalte is twee meter lang, getooid met een zilveren haardos, en zijn spreken is een ingewikkeld spel van intonaties en klemtonen.

In weerwil van al die in het oog springende tegenstellingen zou het overigens onterecht zijn te denken dat de minister de man van het verstand, en de rector die van de geest is. De Villepin kent de grenzen van de rede uit de poëzie die hij verslindt, hij is vertrouwd met de mysterieuze verstrengeling van geloof en staatszaken in de Arabische wereld sinds de dag dat hij ter wereld kwam in Rabat. Boubakeur, op zijn beurt, is een behendig politicus die zich al een jaar staande weet te houden aan het hoofd van de gloednieuwe nationale moslimraad in Frankrijk. Allah is akbar, maar politiek is de kunst van het haalbare. Boubakeur kan met de gelijktijdigheid van die waarheden uitstekend uit de voeten. Zo heel vreemd is het dus niet dat die twee vroeg of laat voor elkaar zouden vallen. Maar is het nu echte liefde? En zijn hun beider families ingenomen met de verloving?

Die prille liefde op de binnenplaats van de Grote Moskee zou het begin kunnen zijn van een Franse islam, ter onderscheid van de islam in Frankrijk. Tot nu toe verliep de integratie moeizaam. Met vijf miljoen inwoners uit de Arabisch-islamitische wereld heeft Frankrijk het grootste aantal moslims van alle Europese landen: bijna tien procent van de bevolking. Al zijn dat natuurlijk niet allemaal praktiserende gelovigen, de islam is de tweede religie van het land. Het grootste punt van zorg de laatste jaren is de opkomst van de islam des banlieues. In de buitenwijken van de grote steden – waar de islam niet de tweede maar de eerste religie is, zonder dat de gelovigen beschikken over fatsoenlijke gebedsruimtes – raken jongeren in de ban van imams die hen aansporen tot verzet tegen de westerse maatschappij. Werving voor de jihad, het levend verbranden van een «hoerig» meisje en voorbereiding van chemische aanslagen bepalen het schaarse nieuws dat uit die no go areas naar buiten komt.

Frankrijk heeft daarop geen antwoord. Wijst impulsief een imam uit, maar moet de man op last van de rechter weer binnenlaten. Weigert de bouw van moskeeën te subsidiëren omdat de wet uit 1905, waarin de laïcité geregeld is, dat verbiedt, met als gevolg een garage-islam of door Saoedi-Arabië gefinancierde en gecontroleerde gebedshuizen. Laat na excuses te maken als moslims valselijk beschuldigd worden in een Franse Jules Croiset-affaire.

Natuurlijk waren er van beide kanten ook verstandige initiatieven om de boel bij elkaar te houden, maar niet genoeg om de balans te doen doorslaan naar een geslaagde integratie. Het hoofddoekjesverbod in openbare scholen is de laatste steen des aanstoots. De school neemt een centrale plaats in binnen het Republikeinse denken. Al sinds de jaren tachtig heerst de angst dat de laïcité juist daar ten onder zal gaan waar zij moet worden uitgedragen, indien er aan de poort geen afstand gedaan wordt van alle tekenen die nadrukkelijk verwijzen naar een geloofsovertuiging.

Een pragmatisch ingesteld land als Nederland sust zoiets. Een idealistische staat als Frankrijk wil vroeg of laat een daad stellen. Of de duizend-en-nog-wat incidenten met hoofddoeken op een totaal aantal van twaalf miljoen leerlingen werkelijk een bedreiging vormden voor de Republiek is een moeilijke vraag. Alle moslimwrok die de wet bij voorbaat teweegbracht, is dat in elk geval wél. De liefde tussen de islam en de Republiek die daar naast het fonteintje leek op te bloeien, kent dus een voorgeschiedenis die geen van beide partijen snel zal vergeten, mocht het al zo zijn dat het hier inderdaad om een duurzame relatie gaat.

Tegenover die binnenlandse toestanden staat de reputatie van Frankrijk als vriend van de Arabische wereld, als tegenstrever van de Verenigde Staten en voorvechter van de Palestijnse zaak. De gijzelingskwestie benadrukte dat nog eens. De Franse diplomatie koos voor een tegenoffensief en slaagde erin vrijwel de gehele islamitische wereld te mobiliseren: van Dakar tot Doha en van Rammalah tot Rabat. Frankrijk is het enige westerse land dat zo’n koor op de been had kunnen brengen. Maar de goodwill die het land in de Arabische wereld bleek te hebben, schijnt zelfs op de Quai d’Orsay tot verbazing te hebben geleid. Behalve druk op de gijzelnemers is dit ook een positief teken voor de Arabisch-islamitische gemeenschap in Frankrijk zelf, die zal denken dat ze toch niet helemaal in het verkeerde land terecht is gekomen.

Een paar dagen na de gebedsdienst in de Grote Moskee was het 2 september: de dag waarop het hoofddoekjesverbod daadwerkelijk van kracht moest worden. In een tot driemaal toe herschreven memorie van toelichting had de Franse wetgever precies uitgelegd hoe het op die dag moest gaan. Een meisje dat met een hoofddoek aan de schoolpoort verscheen, zou het verzoek krijgen die af te doen en, als ze dat weigerde, worden uitgenodigd voor een «dialoog» met het schoolhoofd. Die moest er dan weer voor waken dat de dialoog niet het karakter van een «onderhandeling» zou krijgen. Het ging erom dat het meisje zou begrijpen dat zij door de hoofddoek af te doen niet haar geloof aflegde. Bleef ze weigeren, dan moest ze inderdaad weggestuurd worden.

Voordat er van de gijzeling sprake was, dacht iedereen al dat de implementatie van de wet geen geruisloze exercitie zou worden. De weerzin in de Franse moslimgemeenschap was zo groot dat zelfs meisjes die tot nog toe ongesluierd in de schoolbank zaten, aankondigden uit solidariteit met hun zusters een hoofddoek te zullen gaan dragen. Organisaties als Tahwid, opgericht door de omstreden filosoof en polemist Tariq Ramadan, zetten hulpdiensten op touw om die meisjes alternatieve scholing en juridische bijstand te bieden.

Maar er gebeurde niets. Een miniem aantal moslima’s verscheen gehoofddoekt. De meeste van hen deden die na de dialoog met het schoolhoofd alsnog af. Het nog miniemere aantal dat van geen ontknoping wilde weten, stond er alleen voor. De moslimorganisaties, die eerder gezegd hadden juridische, psychologische en financiële steun te leveren aan de meisjes die de strijd met de Republiek aan wilden gaan, bleven stil. Hun leiders riepen in de dagen voor 2 september op tot terughoudendheid: de wet was de wet en die moest niet geprovoceerd worden. Televisieploegen die naar de scholen waren getogen, filmden ten slotte maar elkaar.

De twee geschenken waarmee de moslimgemeenschap Frankrijk verraste – eerst de onvoorwaardelijke veroordeling van de gijzeling en vervolgens de oproep tot burgerlijke gehoorzaamheid – zijn te verklaren uit eigenbelang. Als de publieke opinie de moslims in Frankrijk over één kam zou gaan scheren met het Islamitisch Leger in Irak zouden er wel eens vergeldingsacties kunnen komen. Maar de moslima’s die zich als vrijwilligers aanmeldden om naar Irak af te reizen en de plaats van de gijzelaars in te nemen, dachten die ook alleen aan hun eigen hachje? Hun gebaar was een derde geschenk dat Frankrijk in dank aanvaardde. Minister Fillon van Onderwijs, die kort tevoren nog de fijngevoeligheid had gehad om uitgerekend in het katholieke dagblad La Croix de moslims te waarschuwen dat de wet «zonder enige versoepeling» zou worden toegepast, moet zich verlegen zijn gaan voelen.

De boodschap die Boubakeur en de zijnen moesten overbrengen, luisterde nauw: wij zijn en blijven tegen die wet, maar om daar twee mensenlevens voor op het spel te zetten vinden we onvoorstelbaar, en onder die omstandigheden begrijpen wij dat het in ieders belang is om even geen gedonder te maken. De moslimgemeenschap blinkt niet uit in hechte organisatie, laat staan dat zij over een communicatieafdeling beschikt die in tijden van acute crisis greep kan houden op de verklaringen die haar leden naar buiten brengen. Dat het toch lukte om de nuance te bewaren, was knap en hoopgevend.

Fillon kreeg ook een ingeving. De commissie die de wet op de religieuze tekenen moest voorbereiden, had in haar rapport een aan beveling gedaan om te voorkomen dat de moslims de wet als een treiterij zouden opvatten. Op de nationale kalender moest een islamitische feestdag komen, die een officiële vrije dag zou zijn. De regering nam het idee niet over, reden te meer voor de moslims om te denken dat het er echt om ging hen te vernederen. Nu ineens staat Fillon open voor een herover weging van dat voorstel.

Zowel de islamitische als de Republikeinse familie zal het eens zijn over de waarheid van het gezegde: in nood leer je je vrienden kennen.