Vandaag kreeg ik per mail een schrijven van de winkel waar ik best vaak kom. Het is een kleine keten, van oorsprong Belgisch. Omdat ik min of meer vaste klant ben, krijg ik nu de gelegenheid alvast in te kopen op de voorjaarscollectie. Deze wordt als volgt omschreven, en ik weet dat het maar woorden zijn, marketingwoorden nog wel, maar toch raken ze bij mij een snaar, wat ik knap vind. Zij weten wie ik ben of wat ik wil zijn. Als ik me straks zou hullen in hun ruwe geruite stoffen met glitterelementen, zijdezacht vallende jurken met stoere opdruk van niet direct te begrijpen teksten, vlokkerige sweaters met indianenhoofden full front, stijve wijde rokken met steekzakken, dan – en nu komt het – bewaar ik de perfecte balans tussen grootsteeds cool en romantische flair.

Inderdaad. Cool en romantisch, ik heb mijn haren nooit geborsteld, er mijn schoenen op uitgezocht en afgetrapt, ik heb niet echt leren autorijden, behalve op de Antillen, ik heb net mijn jongste broer gebeld om hem te feliciteren met zijn verjaardag, hij is zestig geworden, zestig, ik kan er niet bij – hij ook niet trouwens, hij heeft dit jaar weer een baby gemaakt – en ik ga nog steeds in het diepst van mijn wezen blootsvoets en met een gitaar op mijn rug door het leven; dat ik een huishouden voer met man en inmiddels volwassen kinderen, huisdieren erop nahoud, zorg draag voor mijn moeder, het doet er niet toe, niet wezenlijk, mijn huis straalt het uit, de coolness en de flair, en in de barre praktijk van alledag betekent het dat ik omkom in de troep.

De t r o e p.

Elk tijdperk kent zijn eigen ziektes, schrijft de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han in zijn essay De vermoeide samenleving. Tegen de bacteriën en de virussen hebben we ons wel zo’n beetje weten te wapenen, de ziektes van de 21ste eeuw zijn moeilijker te bestrijden want hebben alles met onze zenuwen te maken. Neuroziektes als depressie, adhd, borderline-stoornissen, burnout-syndromen typeren het hedendaagse pathologische landschap, schrijft Han. En om er nog een definitie aan toe te voegen: dit zijn geen infecties, maar infarcten. Dat komt er kort gezegd op neer dat het ziektes zijn die niet van buitenaf, maar van binnenuit komen.

Wat Han eigenlijk zegt: kenmerkend voor de patiënt van de 21ste eeuw is dat hij het zichzelf aan doet. Zij het dat hij hierin wordt geholpen, zo niet opgezweept door de prestatiemaatschappij waarin hij zich staande moet zien te houden. Hij is geen ondergeschikte meer die wordt verteld wat hij moet doen en die een overzichtelijk leven leidt waarin hij wel zo’n beetje weet wat voor hem is weggelegd en wat níet vooral. De burger van vandaag is een ‘high potential’ die in alles zichzelf moet zien uit te drukken. Van kapsel tot tas, van werk tot aan telefoon, maaltijd tot lichaamsbeweging: alles valt samen met je persoonlijkheid. In plaats van op ‘volgen’ is op ‘leiden’ de nadruk komen te liggen.

Het gaat niet meer om verbod en regels, maar om initiatief en motivatie. Om niet te zeggen om – niet schrikken – passie. De commandosamenleving zoals Foucault die omschreef, met zijn ziekenhuizen, gestichten, gevangenissen, kazernes en fabrieken, hebben we achter ons gelaten. Waar we nu in dreigen te verdwalen zijn de vertrekhallen, de sportscholen, de yogatuinen, de flexibele werkplekken.

En in de kookboekenwinkels, de potten, de Keck de Lisa’s, de Leuk!’s en de designwinkels, vul ik zelf het rijtje tuchtpaleizen nieuwe stijl aan. Waar je het retro-kleed voor over de tuintafel kunt aanschaffen, de theepot in de vorm van een vis, en gewoon, de geurkaarsen en de sfeerlichtjes, de helmtakken, de opgezette dieren en de paardenlampen waar ieder interieur iets eigens van krijgt. Niks om gemakkelijk spottend over te doen. Ik kan me er in ieder geval niet goed aan onttrekken, ben als een kind van mijn tijd geneigd mijn huis te zien als een verlengstuk van mezelf, val voor mooie servetten, ruw geknoopte kleden. Heb net mijn bank deels opnieuw laten bekleden met blauw velours van Christian Lacroix. Let op dat ‘deels’.

Via de even chagrijnig stemmende als vrolijk makende rubrieken in krant en weekblad, ‘Eindelijk weekend’, ‘Binnenkijken bij…’, worden ze ons voorgespiegeld: de ideale werk-en-vrije-tijd-ritmes, de uitgekiende interieurs, de verse granaatappelsap. Blijkbaar lukt het erg veel mensen om die perfecte balans te vinden tussen grootsteeds cool en romantische flair. Niemand verdoet zijn tijd of zijn geld, houdt zich tot diep in de nacht onledig met onduidelijke praktijken, niemand zakt door zijn aangevreten meubels heen, kan niets meer vinden, niemand die in plaats van meloen en bronwater alleen maar blikjes bier in zijn koelkast heeft liggen, en hompen kaas. Hoewel afgelopen weekend in de NRC binnen werd gekeken bij een Rotterdammer die zijn burnout tegen was gegaan door zijn nieuwe, kleinere woning eerst volkomen te ‘strippen’. En hem vervolgens Airbnb-gereed te maken, wat me weer een andere ziekte van deze tijd lijkt.

Ik ben geneigd mijn huis te zien als een verlengstuk van mezelf, ik val voor mooie servetten, ruw geknoopte kleden

Hoe makkelijk hadden onze ouders het. Zij hadden gespaard voor dat ene bankstel en wisten precies waar ze dat moesten neerzetten. Naast het dressoir met de plastic rozen. Terwijl we nu worden bezocht, zo niet gek gemaakt, door twee tegengestelde bewegingen: die van meer meer meer, en die van minder minder minder. Volgens Alain de Botton klampen we ons des te harder vast aan het optuigen van ons huis naarmate we ons ware ik voelen wegsijpelen. In De architectuur van het geluk beschrijft hij de toegenomen eisen die we aan onze onmiddellijke omgeving stellen. Waardig! Helder! Als ons huis het is, zijn wij het zelf ook. ‘Zonder eer te bewijzen aan een god is huiselijke architectuur even goed als een moskee of een kapel in staat ervoor te zorgen dat we ons ware ik gedenken’, schrijft De Botton in het hoofdstuk ‘Thuisidealen’.

Het luxueuze tijdschrift Kinfolk, sinds vijf jaar pleitbezorger van het simplificeren van het leven, kwam twee jaar geleden met het oogstrelende koffietafelboek The Kinfolk Table: Recipes for Small Gatherings, tafelschikkingen en receptuur om op nadrukkelijk nonchalante wijze (‘casual’) je geliefden te entertainen. Dit jaar verscheen het even zware The Kinfolk Home: Interiors for Slow Living. In het voorwoord wordt benadrukt dat een huis waarover is nagedacht een plek is waarmee we onszelf laten zien, waar we kunnen uitrusten en onze relaties kunnen koesteren. Alles uitgevoerd in lichtgrijs, matblauw, sparrengroen. Sereniteit om debiel van te worden.

En dus blijven we maar schuiven met onze natuurlijke materialen, onze kussentjes, onze hoogstpersoonlijke selectie van boeken, kunst, glaswerk. En onze dingen van vroeger niet te vergeten, die we maar niet weggeruimd krijgen, een leven lang met ons meeslepen omdat ze gevuld zijn met betekenis. Baudrillard had het over de ‘zwaarlijvigheid’ van onze systemen. Ik voel die zwaarlijvigheid aan den lijve als ik om me heen kijk, me manoeuvreer tussen tafel, theetafel en schoorsteenmantel in.

Dag theepot van mijn moeder op de tafel met de vaas en de boeken
ploem ploem
dag doos onder de tafel
dag kranten onder de tafel
dag kaarseke-kaars met de kom
en
dag bloemetje-bloem met de schaal
kom en schaal
van ooit gekregen
goeiendag

In het meedogenloze Mess, ondertitel One Man’s Struggle to Clean Up His House and His Act, doet de van oorsprong Zuid-Afrikaanse journalist Barry Yourgrau verslag van zijn hoogst persoonlijke strijd tegen de spullen die hij om zich heen heeft verzameld. Zijn verhaal begint ermee dat er op een dag bij hem onverwacht wordt aangebeld.

‘Wie is daar?’ roept hij gealarmeerd. Het is zijn vriendin die al vijf jaar niet bij hem over de vloer is geweest, maar die nu haar sleutels is vergeten en even haar boodschappen bij hem wil stallen. Ze reizen samen veel – zijn vriendin is culinair journaliste – en hun gezamenlijke New Yorkse leven vindt plaats in haar appartement. Met grote tegenzin en zinkend hart opent Yourgrau zijn deur op een heel klein kiertje.

‘Laat me binnen!’ roept de vriendin. ‘Deze tassen zijn zwaar.’
‘Dat kan niet’, probeert hij zo kalm mogelijk te zeggen. ‘Waarom ga je niet naar je moeder?’
‘Die is er niet’, bijt zij. En nu schreeuwend: ‘Waarom kan ik niet binnenkomen?’
‘Omdat ik niet wil dat je ziet wat hier binnen is!’

En nee, zoals Yourgrau met gevoel voor ironie de spanning opbouwt, het is niet dat hij net een crackpipe aan het roken was, of dat hij in ontklede staat aan het chatten was, of dat er een lijk in de kamer ligt. Hij weet alleen dat de troep in zijn huis bij de meeste mensen een alarmbelletje zal doen rinkelen, zo niet walging zal oproepen. Zo ook bij de vriendin die aan één argwanende blik over zijn schouder genoeg heeft. ‘I can see a look of horror flash in her eyes.’

Ik kon mijn benen onder het bureau niet meer strekken omdat ik er dozen met brieven en dagboeken ‘eventjes’ had neergezet

Yourgrau beschrijft zichzelf als een pack rat, een clutterbug, als iemand met een hoarding issue. Diezelfde avond nog stelt zijn vriendin hem voor de keuze. Opruimen, of het is afgelopen met de relatie. ‘Je bent oud genoeg om opa te zijn, maar je leeft als een tiener.’ Het Project waaraan Yourgrau vervolgens begint, is het uitzoeken en oplossen van zijn hoarding issue dat gelijk opgaat met het schrijven van dit boek.

Tijd voor een persoonlijke bekentenis: ik ben geen hoarder, het type pathologische verzamelaar of oppotter aan wie akelige realityshows worden gewijd. Malle Pietjes die zich alleen nog via een nauw paadje tussen de opgestapelde pizzadozen en de kapotte koekoeksklokken door een weg weten te vinden naar hun skailederen stoel in permanente relaxstand. De balans tussen overtollig en gezellig, wanorde en levendigheid is in mijn huishouden echter wel een precaire. Zo erg als ik het eerder in een column omschreef, dat ik in een gestolde wereld leef die nog het meest weg heeft van The Beanery van Kienholz – alles kleverig van aangekoekte overbodigheid – is het ook weer niet écht, maar ik moet wel laveren tussen de memorabilia.

Dat geldt voor mijn kledingkast, voor mijn keukenlades, voor mijn schoorsteenmantels en voor mijn boekenplanken. Alles staat, hangt en ligt vol met lieve dingen die hun functie hebben verloren, of nooit een functie hebben gehad. Probeer ik de tulbandvorm uit de onderste la te pakken – en dat moment staat er weer aan te komen – dan raak ik in gevecht met roestige springvormen waar iedere rek uit verdwenen is, die nooit meer goed in elkaar passen als ik de la weer wil sluiten, ook omdat dan allerlei geestige bakvormpjes en kaarsendingetjes in de weg zijn gaan liggen.

Nog steeds is het een persoonlijke doorbraak als ik opeens bedenk dat ik die lelijke oranje beker met de potloodstompjes en kapotte pennen ook gewoon weg kan gooien, de ooit-mooi-geweeste trui in een zak kan doen, of het stapeltje foto’s dat maar ligt te liggen in de kast kan leggen waarin onder andere de fotoalbums liggen – ze inplakken is natuurlijk weer een ander vers. Ik heb vier vaste kasten in mijn huis op de begane grond, en alle vier bergen zogeheten ‘dood’ materiaal, al doet het me pijn om de verzameling bordspelen en puzzels, de gedurende twee jeugden vergaarde honderden langspeelplaten, de niet-meer-zo-populaire cd’s (al is een hardnekkig knellende kastdeur daar vooral debet aan) en de fotoalbums en losse foto’s, op die manier af te doen.

Gelukkig is het bij Yourgrau allemaal wat extremer, anders zou zijn strijd tegen de troep een heel boek niet rechtvaardigen. Tegelijkertijd is het een al te menselijk verhaal dat hij vertelt. Hoe het niet opruimen van dingen, het stapelen in plaats van het selecteren, een vorm van het uitstellen van beslissingen is die zich uitstrekt over andere gebieden. Mijn verborgen ik dat blootsvoets door het leven gaat, bloemen in het ongekamde haar, heeft iets vergelijkbaar struisvogeligs met financiën, conflicten, afspraken; onwelkome enveloppen kunnen ook zomaar gesloten blijven, naar het aloude wat-niet-weet-wat-niet-deert wordt af en toe wel erg letterlijk gehandeld.

Ieder tijdperk brengt zijn eigen goeroes voort; in de vermoeide samenleving van Byung-Chul Han kan alleen maar een opruimexpert soelaas bieden. Het lijkt me geen toeval dat een van de laatste boeken die Antonie Kamerling las een boek over opruimen was. In de documentaire over zijn leven en dood liet zus Liesbeth Kamerling het boek zien, vol met aantekeningen in de kantlijn. Regisseur Jean van de Velde vertelde dat hij op een middag bij hem binnenkwam en niet stil te krijgen was over de levensveranderende ontdekking die hij had gedaan. De kast! Dat het bestond! Iets waarin je je dingen kon opbergen!

Voor mij bracht de Japanse Marie Kondo de juiste boodschap op het juiste moment. Ik was een boek aan het schrijven en had steeds meer last van vluchtneigingen. Ik wilde wel schrijven, maar wist niet meer waar. Ik begon te dromen van lege hotelkamers. Ik verlangde op een ziekmakende manier terug naar de beslotenheid van mijn allereerste kamer, met mijn overzichtelijke boekenverzameling, mijn blauwgeverfde muren. Ondertussen was de werkkamer die ik ooit zo precies voor me had gezien een soort no-go-area geworden. Wat heel lang in mijn ogen een ultiem ‘hol’ was, met boekenkasten rondom, twee bureaus overladen met papieren, boeken, foto’s en relicten, een grote archiefkast, werd een onrustige plek omdat ik alles kwijt begon te raken.

Boeken bestaan volgens Marie Kondo uit velletjes papier met letters erop. Als je ze hebt gelezen, hebben ze hun nut gehad

Ooit had ik gedacht ieder boek te moeten bewaren waarover ik geschreven had, maar ik kon ze niet meer op een systematische manier bergen. Ik kon mijn benen onder het ene bureau niet meer strekken omdat ik er dozen met brieven en dagboeken ‘eventjes’ had neergezet, onder het andere bureau stonden tassen die ik niet meer gebruikte maar waaraan ik gehecht was. Er was een derde bureau bijgekomen, een heel sierlijke, dat ik geërfd had van mijn vader, en dat ik in ere dacht te moeten houden door de lades vol te laten zitten met mijn vaders spullen.

Dag posters achter het kastje met de oorbellen en de ringen met de bloem
ploem ploem
dag dozen onder het bureau
dag mappen op het bureau
dag tasseke-tas met de tijdschriften
en
dag tasseke-tas met de knipsels
tijdschriften en knipsels
en al die boeken
daa-ag

Opgeruimd! dus, van Marie Kondo, dat dit jaar in vertaling verscheen en wereldwijd al miljoenen aanhangers schijnt te hebben gevonden. Als ik eerlijk zou zijn, maar om die genadige staat te bereiken moet ik misschien net nog wat rigoureuzer schoon schip maken, zou ik haar boek moeten opnemen in mijn eindejaarslijstje van beste boeken. Ik ben helemaal niet zo’n zelfhulpboeken-lezer, maar dit boek maakte voor mij zijn ondertitel waar: De manier om orde en rust in je leven te brengen. En wat dat dan is?

Ik denk allereerst dat het helpt dat ze Japans is. Of laat ik het zo formuleren: dat ze niet-Amerikaans is. Er is één devies dat door alle hoofdstukken heen loopt, van ‘Waarom kan ik mijn huis niet netjes houden?’ tot en met ‘De kunst van het opruimen verandert je leven drastisch’, namelijk: laat gaan. Het is weliswaar een devies dat Barry Yourgrau ook meekrijgt van zijn therapeut en van zijn anonieme hoardersbijeenkomsten, maar bij hem loopt het uit op een afdaling in het konijnenhol van trauma’s en herinneringen. Met tot gevolg dat hij geen trui kan weggooien zonder eerst met fanatieke precisie één voor één de mouwen ervan af te knippen. ‘Pak aan dan’, prevelt hij daarbij met verstikte stem tegen de ex die de trui ooit voor hem kocht.

De KonMari-methode is op een bepaalde manier ontdaan van ieder sentiment. Dat je je bij ieder ding van haar moet afvragen of je er ‘blij’ van wordt of iets in die geest, doet daar niet aan af. Het is een beetje alsof je autistische buurmeisje de meest diepe waarheden verkondigt, juist door ook altijd een beetje in raadselen te spreken. ‘Heb je ooit meegemaakt dat je dacht dat je iets goeds deed maar achteraf bleek dat je iemand had gekwetst?’ vraagt ze bijvoorbeeld, om na luttele overwegingen uit te komen bij de respectloze manier waarop we met onze sokken omgaan. ‘Aai de dingen’, zegt ze. ‘Bedank ze voor wat ze voor je hebben betekend. En gooi ze dan weg.’

Ik kan dit niet lezen zonder een in staccato pratend meisje voor me te zien, met steil zwart haar en een rechte pony, gekleed in een witte kimono, dat buigend, dankend en lachend door het leven gaat. Ze drinkt haar thee uit dunne porseleinen kommetjes, waarvan ze er hoogstens vier in haar eenpersoonshuishouden heeft staan. Als ze haar symmetrische huisje van rijstpapier na een lange werkdag vol met ‘klanten’ binnenkomt, legt ze haar sleutels op een speciaal schoteltje, haalt ze haar handtas helemaal leeg, gooit dingen weg en stopt andere dingen in hun vaste la, dankt de tas voor bewezen dienst en laat ’m van zijn verdiende rust genieten op zijn vaste plek onder de kapstok waar hoogstens twee jassen hangen.

Zo ver ben ik overigens nog niet. Ik ben begonnen – zoals zij ook aanraadt – met kleding en boeken, volgens haar de relatief makkelijkste categorieën. ‘Als je iets tegenkomt wat je niet weg kunt doen’, schrijft ze, ‘denk dan diep na over het nut dat het heeft gehad in jouw leven.’ Het deed me denken aan een uitspraak van Anna Enquist: het verlangen naar een oude trui is verlangen naar de persoon die je was toen je die trui droeg. En daar gingen ze, al die omhulsels uit het verleden waarvan ik altijd dacht dat ze bij me moesten blijven.

Over boeken heeft Marie Kondo radicale opvattingen: boeken bestaan uit velletjes papier met letters erop die bij elkaar zijn gebonden. Als je ze hebt gelezen hebben ze hun nut gehad. Als je ze niet hebt gelezen ga je dat ook nooit meer doen. Als je ze maar half hebt gelezen is daar ook een reden voor. Haar pogingen tot demystificatie werkten bij mij niet helemaal, maar er zijn toch honderden boeken de deur uitgegaan. Een operatie die nieuwe troep bleek op te leveren: al die papieren, briefjes, knipsels die ik ín de boeken bewaarde. Ze liggen nu in stapels op een van de vrijgekomen planken. Te wachten tot ik toe ben aan het volgende chapiter: ‘Paperassen sorteren’. De vuistregel van de KonMari-methode staat er alvast in een cursieve letter onder: alles wegdoen. Stiekem doorbladerend zie ik dingen staan waarvoor ik nog niet helemaal klaar ben denk ik. Over brieven bijvoorbeeld. Dat ze hun nut hebben gehad bij ontvangst. Foto’s. KonMari zegt: ‘Koester wie je nu bent.’

Tegen alle geboden van Kondo in, heb ik even een opruimpauze genomen. Na de kleding en de boeken was er al zoveel ruimte ontstaan in mijn hoofd, dat ik in alle rust en concentratie mijn boek kon afschrijven. Gewoon op mijn eigen werkkamer. Ik kan zomaar meteen het gedicht van Anna Enquist vinden dat zo precies vertelt wat opruimen teweegbrengt: ‘Wat wij wegsmijten en doorleven wordt een fris/ tapijt waaronder, in diep donker, de geschiedenis.’

Straks opnieuw moed zien te vinden voor die frisheid.