Ik ben nog even in de ban van Zadie Smith, die deze week in Nederland was en in de Balie voorbeeldig werd geïnterviewd door Arnon Grunberg. De grote Engelse roman Middlemarch kwam ook nog even ter sprake, ik heb ‘m weer uit de kast gepakt, net als de essaybundel van Smith zelf waarin ze uitgebreid over Middlemarch schrijft. Ik las Eliot’s pil, bijna 900 bladzijden, twee jaar geleden tijdens mijn vakantie in Griekenland en herinner me óók het gevoel van opluchting toen ik het uit had, gewoon, omdat het zwaar was, in de hitte, zowel om mee te torsen als om tot me te nemen, maar ook het gevoel van spijt, dat het voorbij was. Ik was er door opgeslokt op een ouderwetse, bijna vergeten manier, kinderlijk bang dat het verkeerd zou gaan met sommige personages, ook wel geïrriteerd en verveeld, door de vele zijpaden, de vele namen van types die niet echt voor me gingen leven. Het soort ongeduld dat je kan bevangen bij een klassieke, groots opgezette roman. Ik moet dan ook altijd denken aan wat Zadie Smith jaren geleden zei in een interview met Katja de Bruin in de VPRO-gids, On Beauty was net verschenen, dat een roman zo’n menselijke vorm is, dat je er jaren over doet om er een te schrijven, jaren waarin je een kind krijgt, een ouder sterft, en dat vindt allemaal zijn weerslag. Een schrijver heeft goeie en slechte dagen, het eindproduct is in zekere zin oncontroleerbaar.
Het centrale drama in Middlemarch, waarvan ik had gedacht dat het zich heel langzaam zou ontvouwen, is in de eerste twee hoofdstukken al beslecht. Dorothea valt voor Casaubon, maar de vertelster laat er van meet af aan geen twijfel over bestaan dat dat een misvatting is van haar. Hij is geen genie, maar een kwezelige prutser. Al zegt de vertelster wel op een bepaald moment expliciet: laten we de zaak ook eens vanuit zijn kant bekijken. Die vertelstem is fenomenaal: vals, lief, verleidelijk, slim, genadeloos. En zó speels, zo ongelooflijk speels. Hierbij vergeleken zijn veel romans die nu worden geschreven log, strak en fantasieloos. Om drie verhaallijnen heb ik me druk gemaakt: allereerst, en vooral Dorothea en Casaubon, en later met Ledislaw, de vrije jonge geest. Het allermooist in het boek is de zielerust die Dorothea vindt bij het idee dat zij van Ledislaw houdt en hij van haar. Zonder dat dat ergens toe leidt. Dan is er de arts Lydgate en z’n mooie, oppervlakkige vrouw Rosamund. Weer die scherpe beschrijving van hoe mensen zich kunnen vergissen. En hoe treurig en saai het leven wordt als je toegeeft aan de misère van liefde die voorbij is. En ten derde de ogenschijnlijk minst gecompliceerde liefde, die tussen Fred en Mary. Mary, over wie de verteller opmerkt dat je morgen op straat even om je heen moet kijken en dat je dan haar vast ziet lopen. Zo ‘plain’ is ze. Fred en Mary zijn beste maatjes, van kind af aan, en kunnen zich geen grotere liefde voorstellen. Die liefde wordt bedreigd door geld en statuskwesties.
Zadie Smith typeert in haar essay ‘Middlemarch en iedereen’ George Eliot als een van die zeldzame schrijvers die gevoel en kennis met elkaar kon verbinden. ‘Ervaring was voor Eliot een machtige manier om te weten,’ schrijft ze. ‘Ze twijfelde er niet aan dat ze evenveel geleerd had van het beminnen van, bijvoorbeeld, haar levensgezel George Lewes, als van het vertalen van Spinoza. Wanneer Dorothea echt groots wordt (eigenlijk pas in het derde deel van de roman als ze Lydgate en Rosamund te hulp komt), dan is dit omdat ze eindelijk de waarde van een emotionele ervaring heeft erkend.’
Smith’s essay over Middlemarch mondt uit in een vraag naar waar ‘onze’ fictie is, die van de 21e eeuw. Universeel en tijdloos is vooral onze behoefte aan romanschrijvers die zich soepel tussen het weten en het voelen bewegen. Ze betoogt dat dat echter wel in een andere vorm kan gebeuren, of eigenlijk: moet gebeuren. ‘Vormen, stijlen of structuren – aan welk woord u ook de voorkeur geeft – zouden net zo vaak moeten veranderen als de lengte van de rokken.’ Juist Engelsen zijn volgens Smith maar al te snel blij met de vorm zoals ze die kennen, ieder jaar weer is Middlemarch de meest geliefde roman van het land, gevolgd door Pride and Prejudice en dan door Jane Eyre. Literatuur wordt dan iets ouds, iets waar je je erg in kan verdiepen, en waarover je kunt roepen: George Eliot, dát was nog eens een schrijver! Waarom schrijven ze tegenwoordig niet meer zo? Wat niet wegneemt, en dat beschrijft Zadie Smith heel mooi aan het eind van haar essay, dat we nog steeds van Eliot kunnen leren. Zij stond in haar tijd ‘ook’ op de rand van het Nieuwe, en dreef de vorm van de Engelse roman tot zijn uiterste grenzen, ‘waar die ook mogen liggen’.
George Eliot, Middlemarch. Vertaald door Annelies Roeleveld en Margret Stevens. Athneaeum-Polak & Van Gennep 2002