
Alice Miller, In den beginne was er opvoeding. Vertaald uit het Duits door Tinke Davids. Het Wereldvenster 1983
Jessica Stern, Terreur in naam van God. Waarom religieuze extremisten doden. Vertaald uit het Engels door Mieke Hulsbosch. Het Spectrum/Manteau 2004
Ik schrijf voor komende week een essay over ongelijkheid op micro-niveau, namelijk die binnen een gezin. Kan het dat ouders niet evenveel van al hun kinderen houden, eigenlijk is dat de vraag die ik probeer te beantwoorden. Het is zo’n taboevraag, dat ik er zelf nog niet bepaald uit ben. Als kind kun je snel denken dat je wordt achtergesteld ten opzichte van je broer of zus. Het is niet eerlijk! Is dat inbeelding, of bestaat het echt, voortrekken? Is er altijd een lievelingetje en een zwart schaap? Ik zat erover na te denken in hoeverre je positie als kind ten opzichte van je ouders, en je broers en zussen, bepaalt hoe je als volwassene in het leven staat, hoe je omgaat met teleurstelling en verlies, en oké, met geluk.
Om m’n gedachten te bepalen begon ik Alice Miller te herlezen, de van oorsprong Poolse pychoanalytica die precies vijf jaar geleden overleed. Haar radicale overtuigingen veroorzaakten nogal wat ophef indertijd, begin jaren tachtig. Ze werd vooral bekend met Het drama van het begaafde kind, waarin ze het fenomeen analyseert dat kinderen zich bewust of onbewust aanpassen aan de verwachtingen van hun ouders en daarbij hun eigen behoeften verloochenen. Mij ging het nu vooral om het vervolg daarop, In den beginne was er opvoeding, ik herinnerde me hoe ze meeslepend en overtuigend het fanatisme van de leden van de Rote Armee Fraktion wist te verklaren uit het feit dat zij overwegend domineeskinderen waren, die de woede op hun ouders nooit te boven waren gekomen.
Ik weet niet goed hoe het zit met de modieusheid van pedagogische en psychoanalytische denkkaders, maar het boek van Miller komt nog steeds springlevend op me over. Sterker nog, toen ik weer bij haar las over hoe krenkingen en vernederingen in de jeugdjaren als een boemerang terugkeren in de samenleving, in de persoon van terroristen, verslaafden en criminelen, moest ik denken aan het boek waarmee terrorismedeskundige Jessica Stern – afgelopen week in Nederland, en geïnterviewd door mijn collega Hassan Bahara - haar faam verkreeg, Terreur in naam van God. Deel van haar ontzagwekkende studie naar de wortels van extremistisch geweld voert naar stelselmatige vernedering, die binnen de context van oorlog en bezetting een politieke dimensie krijgt. ‘Religieus terrorisme komt voort uit leed en verlies,’ luidt de openingszin van haar proloog. ‘Waarom gaat mijn leven niet zo goed als het zou moeten?’
Een beroemde uitspraak van Alice Miller is: ‘In iedere dictator, massamoordenaar en terrorist steekt zonder uitzondering een zwaar vernederd kind, dat slechts door de absolute ontkenning van zijn gevoel de totale onmacht overleefd heeft.’ Ik denk dat in zoverre de tijd weer wat verder is gegaan, dat er nu minder geduld is voor dit soort verklaringen dan in de jaren tachtig. Het echte raadsel is natuurlijk toch dat niet iedereen die geslagen werd, zelf gaat slaan.
Zo snel kan het gaan: ik begon met de (on)toereikendheid van ouderliefde, en nu zit ik na te denken over wrok die angst moet maskeren. Ik moet weer terug naar mijn beginvraag voordat ik ‘m kwijt ben.