Ik wil niemands feestje bederven, en ook niet iemand een douw nageven, maar het enthousiasme voor Birk van Jaap Robben, dat vorige week zondag de Debutantenprijs in Dordrecht won, heb ik nooit helemaal begrepen. Ik vond het clichématig geschreven, heel vet en sentimenteel, en de metaforiek erg doorzichtig, op het irritante af. Maar goed, ik heb menig medejurylid met tranen in de ogen over het boek zien vertellen, dus het zal wel. Het is zo’n boek ‘voor jong en oud’, en als het zo’n verbroederend effect kan hebben dan is dat natuurlijk prachtig.
In dat verband, het zogeheten young adult-verband, raakte ik van de week getriggerd door het interview in de Volkskrant met Martha Heesen, die afgelopen week de Theo Thijssenprijs kreeg uitgereikt voor haar hele oeuvre. Haar hele oeuvre? Ik had tot mijn schande nog niet eerder van haar gehoord. Alhoewel… Een paar dagen eerder was ik in Groningen met iemand in gesprek die onderzoek deed naar jeugdliteratuur en volgens mij noemde zij ook al de naam Martha Heesen. Als een naam je niks zegt, kan je ‘m ook zomaar weer vergeten.
Als ik bij een krantenartikel twee foto’s zie staan van een interessant vrouwenhoofd, dan lees ik het stuk, waarover het ook gaat. En dit was dus Martha Heesen, ze komt uit het stuk – en uit de foto’s – naar voren als een heerlijk bonkig figuur, iemand die dwars staat op alles, geen avonturenboeken schrijft maar boeken waarin niets vanzelfsprekend is, maar ook niets onmogelijk, ‘dingen worden geprobeerd en mogen mislukken, er wordt gedroomd, gemijmerd, gemopperd en soms gepiekerd.’
Ze schrijft niet speciaal voor kinderen, vertelt ze. ‘Een boek kan ook gewoon zijn zoals het is. (…) Als kind genoot ik juist van boeken die ik niet helemaal begreep.’
Ik raakte erg nieuwsgierig en ben begonnen met Toen Faas niet thuiskwam. Het gaat over een 14-jarige jongen die op een bepaalde manier belast is met de zorg voor zijn jongere broer. Dat broertje, Faas, is een dromer, en een tekenaar, zoals hij praat over de dingen die hij ziet om ze vervolgens te kunnen tekenen. Om die dingen – licht, schaduw, beweging - te kunnen zien haalt hij de gevaarlijkste capriolen uit, hij klimt op het dak, stapt in een water, dat soort dingen. Zijn oudere broer kent hem goed genoeg om altijd te weten waar hij is, en als zijn moeder ongerust is weet hij hem altijd wel weer thuis te halen. Het verhaal wordt verteld vanuit het moment dat de moeder is overleden, en de vader achterblijft met de twee zonen: de verantwoordelijke oudere, en Faas.
Ik vertel dit nogal krakkemikkig. Het wonderschone van dit boek is juist de simpelheid: alles speelt zich af op de ene dag dat de broer verschrikkelijk zijn best doet om Faas en zijn vader wat dichter bij elkaar te brengen. Het is een krankzinnig mooi, ontroerend boek. Heldere stijl, geladen van betekenis, sterke spanning, volstrekt origineel. Ik ga nog een boek van Martha Heesen lezen, Biezel.