Mijn eerste boek in het nieuwe jaar was nog hét boek dat ik steeds had bewaard voor een rustig moment: Jij zegt het van Connie Palmen. Rond de jaarwisseling kwam ik er eindelijk aan toe.

Een uitzonderlijk mooi boek, omdat het de filosofie en het verhaal, het vertelde en de verbeelding in een grote greep weet te houden. Dit schreef Doeschka Meijsing toentertijd over de roman De vriendschap van Connie Palmen. Precies hetzelfde zou je over Jij zegt het kunnen schrijven, een roman die weliswaar geworteld is in andermans’ leven en werk, dat van de grote Engelse dichter Ted Hughes, maar die net zo hard een product van de verbeelding is. Je moet maar durven. Op grond van beroemde poëzie en bekende exegeses het verhaal vertellen van een van de meest beruchte schrijversliefdes die er bestaan, die tussen Ted Hughes en Sylvia Plath. Tegen de stroom in neemt Palmen de stem aan van de man in de beklaagdenbank, de man die schuldig werd verklaard aan de zelfmoord van zijn bruid.

Mijn bruid, mijn vrouw; met die woorden doet Palmen haar verteller verwijzen naar de Amerikaanse neurotische studente, de dichteres in spe, die hem bij hun eerste ontmoeting keihard in de wang bijt. Ik vroeg het me tijdens het lezen af: waarom steeds die titulatuur, waarom nooit ‘Sylvia’, of een koosnaam? Omdat het het verhaal huisbakken zou maken, denk ik, omdat Palmen het verhaal voorziet van een onaardse allure, omdat ze in feite een tragedie schrijft. Haar toon is van meet af aan lyrisch, hooggestemd, en de Palmen die wij kennen uit haar eerdere werk, met haar menselijke filosofie, even kraakhelder als meedogenloos verwoord, past hier wonderwel in. ‘Ik geloof in zoiets als een echt zelf,’ laat ze Hughes overpeinzen, ‘en ik weet hoe zeldzaam het is om het te horen spreken, om het bevrijd te zien worden uit die cocon van valsheid en onbeduidendheid, de schijngestalten die we aan anderen presenteren om bij hen in de smaak te vallen, ze te misleiden.’

In feite bereikt Connie Palmen met deze roman twee dingen, of ik moet eigenlijk zeggen drie, als ik ook nog een keer de woorden van Meijsing echo: een uitzonderlijk mooi boek. Het tweede is een ontroerende visie op een beroemd liefdespaar. Het derde: - bijna en passant - een inzichtelijk traktaat over de schrijver als schepper en publiek figuur tegen wil en dank.

Verrassend – en verfrissend – zijn de analyses van Plath’s werk, bij monde van Hughes. Dat ze geen fantasie had bijvoorbeeld. Dat ze zoveel moeite had om ‘eerlijk’ te zijn, vrij. Dat het brave, ambitieuze meisje haar weg hield van wat dubbelzinnig, complex, obscuur en gewelddadig was. Juist omdat dit wordt geconstateerd met een liefhebbende blik, wordt het waar, en ontroerend. ‘Op een dag zou ze terugkijken op een plotloos oeuvre dat door niets anders bijeengehouden werd dan door een dode vader, een zelfmoordpoging, en de spagaat tussen liefde en werk.’ Volgt een loepzuivere verhandeling over de beperking van de schrijver die gebonden is aan de autobiografie.

Een bekende geschiedenis krijgt in Jij zegt het een sprankelende, onvoorziene vorm. Connie Palmen betoont zichzelf een toegewijd explicateur zonder in de kuil van de slaafsheid te vallen. Belangrijker nog: zonder zichzelf uit het oog te verliezen. De perverterende macht van de roem, het verlangen om alleen te zijn versus de lokroep van het publieke domein, de worsteling met de innerlijke demonen; Jij zegt het is óók een geraffineerd zelfportret, en thank the Lord for that.