Ik (her)lees The Golden Notebook omdat we met de Groene-redactie een boek aan het maken zijn, over romans die onze blik op de werkelijkheid hebben veranderd. Vorige zomer zijn we daarmee in De Groene begonnen, en nu breiden we het aantal te bespreken boeken uit, voor het boek dus. Ik heb me totaal verkeken op The Golden Notebook, verkeken op de tijd die het me zou kosten om het te lezen, en ook verkeken op het plezier en genot dat het me geeft. Een win-win-situatie zou je kunnen denken, ware het niet dat ik nu met een race tegen de deadline bezig ben. Maar ja, wát een boek dus, nog steeds, de revolutionaire vorm allereerst, maar ook waarover het gaat, het man/vrouw-aspect, de intensieve manier waarop Doris Lessing het persoonlijke politiek maakt en vice versa.
Hoofdfiguur is Anna Wulf, schrijfster van een succesvolle roman, druk doende haar leven op koers te houden. Het is de chaotische tijd vlak na de Tweede Wereldoorlog, de verhoudingen staan op scherp, communistisch-liberaal, zwart-wit, man-vrouw. Anna maakt in vier verschillende boeken aantekeningen over haar leven, soms verhalend, soms door middel van krantenberichten, soms als dagboekaantekeningen. In het zwarte boek staan de ervaringen van een groep vrienden in Afrika centraal, in het rode boek gaat het om het politiek activisme, het blauwe boek is het meest ‘werkelijke’ boek, en in het gele boek schrijft ze over zichzelf als een personage in een roman. In het uiteindelijke ‘gouden’ boek moet de versnippering zijn opgelost.
Ik kan me voorstellen dat dit boek in zijn tijd veel ophef veroorzaakte. Het is ‘vrouwelijk’ in die zin dat de vrouwelijke ervaring centraal staat, een soort eerlijkheid over seks, moederschap, mannen, vriendschap, liefde, die op geen enkele manier gedateerd aandoet. In zijn vorm is dit een experimentele roman, maar de uitgebreide aandacht voor de psychologie is ouderwets verhalend, weldadig ouderwets zou ik bijna zeggen. Gedateerd zijn de discussies over het communisme, maar ook wel weer heel interessant. Lessing fileert de machtsbelustheid van nogal wat apparatsjiks, zoals ze er ook geen geheim van maakt dat de aantrekkingskracht van het communisme voor veel vrouwen de romantiek van de tegenkracht was, een bepaald soort energie die een verlossing beloofde te zijn van het saaie huisvrouwenbestaan.
In haar later geschreven voorwoord verbaast de schrijfster zich erover dat haar boek werd gelezen als een feministisch manifest. Of het is meer dan verbazing, ik denk dat ze er zwaar teleurgesteld zo niet woedend over was. Zelf vindt ze dat haar boek over ‘instorting’ gaat, over het feit dat mensen soms afknappen als een manier om zichzelf te genezen. Ze gaat hier nog even op door, eigenlijk snap ik niet goed wat ze bedoelt, het lijkt bijna iets freudiaans. Ze wijdt enkele fulminades aan het adres van de literaire kritiek, sowieso moet ze daar niet zoveel van hebben. Ik weet het niet, ik denk dat de schrijver niet de eerste en in ieder geval niet de enige persoon moet zijn die zijn boek duidt. Ik neem in ieder geval vrolijk de vrijheid te bedenken wat The Golden Notebook nu eigenlijk is, waarover het gaat. Wat ze ook schrijft in haar voorwoord (ze is trouwens best directief in dit voorwoord): dat je geen boek moet lezen tenzij het voor jou de juiste tijd ervoor is. En dat wat je op je twintigste kan vervelen, misschien wel deuren voor je openzet als je veertig of vijftig bent.
Ik las The Golden Notebook toen ik twintig was, ik was niet verveeld, maar had wel grote moeite met doorlezen, ik snapte de toon niet, vond die denk ik te uitgebreid en te kabbelend. Het stugge is dat nu ik het als nieuw in het Nederlands lees, en op blz. 249 op de zin stuit waarvan ik me op slag herinner dat ik hem vijfendertig jaar geleden onderstreepte. Het is een uitspraak van de zeventienjarige zoon van de vriendin van Anna: ‘Je kunt niet je hele leven in fases doorlopen. Er moet ergens een einddoel zijn.’
Inderdaad dacht ik toen, en sloeg het boek dicht om het pas vorige week weer open te slaan.