
Susan Sontag, Zoals de geest gebonden is aan het vlees: dagboeken en aantekeningen 1964-1980. Bezorgd door David Rieff. Nagelaten werk deel III. Vertaling Joris Vermeulen. De Bezige Bij 2012
De zoon van Susan Sontag, David Rieff, schreef een ontroerend voorwoord bij zijn bezorging van haar dagboeken. Kort van stof, ingetogen, maar toch. Zo dienstbaar aan een moeder die groter dan het leven was. Dat hij er wel eens over mijmert, in een stoutmoedige bui, dat de dagboeken van zijn moeder niet alleen de autobiografie vormen die ze nooit wist te schrijven, maar ook de grote autobiografische roman. Hij benoemt met name dit deel ook als een politieke bildungsroman, in de zin van: een relaas over iemand die gaandeweg onderwezen, volwassen wordt. In het gezelschap van mensen die ze bewonderde – Joseph Brodsky, Roland Barthes, Elias Canetti – was ze niet de schooljuf ‘die ze vaak graag wilde uithangen’, maar eerder de student. Verder had ze heel vaak liefdesverdriet, schrijft hij. Zoals iedereen schreef Sontag vooral in haar dagboek als ze ongelukkig was. De dagboeken gaan, aldus zoon, ‘van verlies naar eruditie en weer terug’, trouw aan haar leven zoals zij het leefde. En hij besluit met een omineus zinnetje: ‘Dat het niet het leven is dat ik haar zou hebben toegewenst, doet en deed er niet toe.’
Dan de teksten zelf, die tamelijk verbijsterend zijn, en in hun radicaliteit onovertroffen. Sontag gebruikt haar dagboek om zichzelf toe te schreeuwen. Het is fascinerend om te lezen hoezeer iemand zichzelf van de grond af aan aan het opbouwen is, dan weer afbreken, corrigerende tikken aan zichzelf aan het uitdelen is, en zichzelf moed inspreekt. Eén langgerekte mental note to self. De boeken die ze moet lezen, de films die ze moet zien. De vragen die ze zichzelf stelt, de kwesties die ze opwerpt (waardoor komt iemand in actie?, wat is het geheim van een gevoel, hoe verhoudt minachting zich tot schuldgevoel), ze zijn even wezenlijk als abstract.
Patricia de Martelaere schreef ooit over dagboeken dat ze altijd zo verbazend begrijpelijk zijn. Alsof de schrijver er zich toch van bewust is dat hij schrijft voor na zijn dood. Sontag is duidelijk een ander type dagboekschrijver, meer in de lijn van Pavese en Canetti. Pavese schreef zijn dagboek helemaal in de tweede persoon enkelvoud: ‘Vandaag heb je teveel gepraat.’ Canetti noemde het schrijven van een dagboek een pijnlijke tweespraak, namelijk een radicale confrontatie tussen het feitelijke ik en een ander, evaluerend en bekritiserend ik, een soort überich. Een dergelijke dialoog met een genadeloze partner, daarop lijken deze dagboeken en aantekeningen van Sontag nog het meest.
Anders dan de meeste andere dagboekschrijvers, maakt ze van haar leven geen verhaal. Wie uit is op anekdotiek, hoeft dit dagboek dan ook niet te lezen. Des te meer word je getrakteerd op hartekreten, wijsheden, en de sensatie om heel nabij een denkende, wroetende geest te komen. ‘Men is het idee dat men van zichzelf heeft. Als men denkt dat men aantrekkelijk is, dan is men dat; mooi, getalenteerd, etc.’ Soms is ze beklagenswaardig (‘Ik heb mezelf verboden om na te denken, te voelen, want denken en voelen – Hoe kan ik op deze manier doorgaan?’), soms lachwekkend (‘Mijn overduidelijke verlangen – werkelijke behoefte – om exotisch en “walgelijk” eten te eten = een behoefte om te bewijzen dat ik niet tuttig ben.’). Zoals ik om mezelf moest lachen toen ik, dit dagboek lezend in bed, een streep in de kantlijn zette bij de volgende passage: ‘Stel dat ik een akelig gevoel heb waar ik vanaf wil – een gevoel dat aanleiding is voor iets wat ik herhaaldelijk doe of zeg waar ik spijt van krijg. Als ik uitsluitend het gedrag onderdruk (voor zover dat überhaupt mogelijk is) voed ik het achterliggende gevoel. Recept om het gevoel uit de weg te ruimen: het op een overdreven manier uiten. Het verdriet dat men dan voelt is veel gedenkwaardiger en therapeutischer.’ Het werd op 22 november 1964 genoteerd ergens in Chicago denk ik, en eventjes voelde ik me met die persoon gevangen als op een Droste blik.