George Saunders, Tien december. Verhalen. Oorspr.: Tenth of December. Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema. Podium 2013

De verhalenbundel van George Saunders lag al een tijdje op me te wachten, en nu ik het – na alle lovende kritieken eerder dit jaar, ook door onze eigen Lynn Berger – zo veelvuldig zag prijken op de verschillende beste boeken-jaarlijstjes, wist ik dat de tijd gekomen was. Intimiderend zijn ze, deze verhalen. Het is eigenlijk de eerste kwalificatie die in mij opkomt. Knap, ook dat. Het moeilijke met ‘knap’ is, dat het betekent dat ik ze met enige afstand ben blijven bezien. Ik lees overal dat ze zo diepmenselijk zijn, deze verhalen die zich afspelen aan de Amerikaanse zelfkant en net niet helemaal in deze tijd maar in een vage toekomst, maar ik vind ze juist tamelijk koud en gemaniëreerd. De protagonist is meestal een man die de greep op zijn leven, zijn familie, zijn werk, aan het verliezen is, geneigd is zichzelf voor de gek te houden, totdat de echte gekte doorbreekt en hij tot een (wanhoops)daad wordt gedreven.

Het meest geslaagde verhaal in dit genre vond ik ‘Thuis’, over een veteraan die terugkeert van het slagveld (Afghanistan?), getraumatiseerd is geraakt door slechts gesuggereerde ellende, en eenmaal teruggekeerd bij zijn familie niet anders kan dan hen te terroriseren. Er hangt een enorme dreiging in dit verhaal, de ik-persoon handelt bijna zijns ondanks, bijvoorbeeld als hij het huis van zijn moeder en haar nieuwe vriend in de fik dreigt te steken. ‘Ze waren allebei zo bang dat ze niks meer zeiden, waardoor mij het soort schaamte beving, waarvan je weet dat sorry zeggen die niet zal wegnemen, en waaraan je maar één ding kunt doen en dat is nog meer schaamte gaan opzoeken.’ Erg sterk in dit verhaal is de scène waarin hij zijn zus opzoekt, en niemand eigenlijk wil dat hij de baby vasthoudt. Langzaam wordt er toegewerkt naar een climax, en het is dan wederom heel k n a p dat je als lezer die climax uiteindelijk zelf mag invullen.

En dan is er het opvallende verhaal, ook het langste, ‘De Semplicadagboeken’. Hierin weeft Saunders een intrige rondom een futuristisch horrorgegeven, iets volkomen absurds, namelijk dat uitgebuite en kansloze sloebers uit arme landen aan een soort waslijnen hangen te wapperen in de tuin van rijke westerlingen. Als ik precies zou zeggen hoe het zat, ben ik een halve pagina verder. Het k n a p p e van dit verhaal is dat het absurde aannemelijk wordt gemaakt, en dat de woede nu die van de schrijver moet zijn geweest, om zoiets als dit te verzinnen. Grotesk, maar niet heel veel grotesker dan het nu met arm en rijk, statussymbolen en liefdadigheidsacties, is gesteld.

Saunders’ verhalen zijn constructies, puzzels; telkens weer enter je iemands brein zonder dat je meteen weet hoe en wat, waarom en wie. De moeite wordt altijd wel beloond, maar ik denk dat voor mij de bewondering te sterk van meet af aan wordt meegebakken om er nog echt van te kunnen genieten. Ja heel knap, maar ondertussen krijg ik er de kriebels van.