Haruki Murakami, De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren. Vertaald uit het Japans door Jacques Westerhoven. Atlas Contact, verschijnt 12 januari a.s.

Zoals minstens vijfhonderd anderen lees ik deze week de nieuwe roman van Murakami, die officieel op 12 januari verschijnt in het Nederlands, de dag dat de schrijver 65 wordt. Ik lees ‘m nu al in ruwe boekvorm omdat volgend weekend, 11 januari, in Amsterdam een leesgroephappening wordt gehouden, georganiseerd door het immer kwiek uit de hoek komende literaire tijdschrift Das Magazin. Op verschillende locaties in de stad gaan groepjes Murakami-liefhebbers (neem ik aan) het gesprek aan over deze roman, begeleid door types zoals ik. Ik weet al wie bij mij in de groep zitten, dat wil zeggen: ik heb een lijst met namen doorgekregen. Iedere groep heeft ook een facebook-pagina, maar ik zit niet op facebook, beetje spijtig in dit geval. Niet genoeg spijtig om me alsnog aan te melden.

Ik ben gisteren begonnen met lezen, wilde het een beetje uitstellen om de leeservaring zo vers mogelijk te houden. Ik schiet er doorheen, ben ver genoeg om voorzichtig te constateren dat het een ‘ouderwetse’ Murakami is, met zo’n typisch zwaarmoedige aan alles en iedereen twijfelende jonge man als verteller. Er zit altijd een soort kinderlijkheid in z’n boeken, die je accepteert, of die ik in ieder geval accepteer, omdat het iets Japans lijkt, of iets dat mee komt met de vertaling, zoals ik van de Russen hun pathetiek accepteer, en van de Vlamingen hun zelfverliefde stijl (soms). Maar nu, bij deze Murakami, stoor ik me af en toe aan de clichématige formuleringen. Ik weet niet of ik die de schrijver of de vertaler moet aanrekenen. Neem bijvoorbeeld de introductie van een vriendin van Tsukuri: ‘Zwartjes uiterlijk was hooguit iets aantrekkelijker dan gemiddeld, maar haar gezicht was altijd vol leven, en dat verleende haar een bijzondere charme. Ze was flink uit de kluiten gewassen, en al vanaf haar zestiende waren haar borsten goed ontwikkeld. Haar onafhankelijkheidszin was niet minder groot. Ze liet niet met zich sollen en was niet op haar mondje gevallen, en haar hersens maakten evenveel toeren als haar tong.’

Ik ben inmiddels alweer wat verder, en merk dat het verhaal zodanig met me op de loop gaat dat ik niet meer zo gebrand ben op de zinnen afzonderlijk. Weer heel Murakami-mooi is het gegeven dat Tsukuru een bijzonder gevoelig plekje op zijn rug heeft, onzichtbaar en voor hemzelf onbereikbaar. Op onverwachte momenten is het alsof iemand erop drukt, en hij fysiek en emotioneel in vervoering raakt. Dit proces wordt heel precies en tegelijkertijd magisch beschreven.

Ik heb zin in komende week en weekend.