Leo Vroman, 262 gedichten. Querido 1974

Ik zat naar een fragment uit een interview met George Steiner te kijken, op youtube, ik kwam daar op omdat ik geregeld een Vlaams blog lees – waarvan ik de naam niet kan onthouden, ik kan het nu ook niet vinden, het is iets met ‘bleu’ dacht ik – en op dat blog stuit ik weer als ik op Patricia de Martelaere googel, wat ik soms in een automatisme doe. En die onbekende Vlaamse blogger besluit zijn stukjes heel vaak met links, nu dus met een link naar Steiner, mijn goede oude vriend noemt hij hem. Ik denk dat het afkomstig is uit een van de interviewseries van Wim Kayzer die deze een paar decennia geleden voor de VPRO maakte. Hoe je van het een op het ander komt. Ik pakte uit mijn boekenkast Vertrouwd en ozo vreemd – Steiner was overigens indrukwekkend, hij sprak over liefde en vriendschap, over de hoeder willen zijn van andermans eenzaamheid - de volledig uitgeschreven interviews van Kayzer over geheugen en bewustzijn met o.a. Vargas Llosa, Gerard Durlacher en Armando, omdat ik wilde weten wat Brodsky ook weer zei over poëzie die al dan niet rijmt, n.a.v. een lang gedicht van Ben Okri.

Voor ik het weet zit ik er weer heel lang in te lezen, Brodsky zegt zulke mooie dingen, bijvoorbeeld over Auden, over zijn verlangen hem nog eens te zien. Maar goed, tegen Okri dus, die uit het hoofd An African Elegy voordraagt, zegt hij dat zijn bezwaar tegen dit lange gedicht is dat het niet rijmt. Volgens hem wordt poëzie dan ‘anders’ onthouden, maar eigenlijk bedoelt hij dat het dan gewoon niét wordt onthouden.

Ja, en nu ben ik bij Leo Vroman, over wie ik net lees dat hij is overleden. Het eerste gedicht dat ik ooit officieel onder mijn neus kreeg als zijnde poëzie, was tijdens de les Nederlands, onze leraar kwam aan met een gedicht van Vroman, over wat een mens is, een raar geval. Ik herinner me niet of het rijmde, wel dat wij het maar een humanistisch gedicht vonden. En humanisme, daar waren we tegen in de jaren tachtig.

Sinds die tijd is er heel wat Vroman tot me gekomen, het laatste gedicht ongeveer een jaar geleden, ik las het in Hollands Maandblad, scheurde het eruit en hing het boven mijn bureau. Ik kan er nu niet uit citeren, want ik schrijf dit vanuit huis, achter een ander bureau.

Daarom hier een fragment uit een ander gedicht van Vroman, ‘Hoe moet ik schrijven?’ heet ‘t, en ’t is afkomstig uit 262 gedichten (1974). En het gaat ook over de kwestie ‘rijmen of niet rijmen’:

(…)

Blanke verzen rijmen niet.

Ze lijken op iets

dat al dan niet is gebeurd,

en in een krant gedrukt,

die toen aan de rechterkant

echt slordig is afgescheurd.

Aan de andere kant,

rijm is ook niet alles:

van het lang, hard werken

om die te bereiken

mag niemand iets merken,

of zelfs maar vermoeden

dat de zinnen, die lijken

geschreven in woede,

droom, liefde, verdriet,

eigenlijk met zoeken

in rijmwoordenboeken

en met staren in het niet,

met plotseling vloeken

en verbaasd ontdekken

dat door één, eerst gekke

en plotseling net goede

rijm het gedicht

is omgezwicht,

(…)