
Cees Nooteboom, ’s Nachts komen de vossen. De Bezige Bij 2009, € 12,50
Met mijn studenten lees ik deze verhalenbundel, volgens een Russische journaliste die ik een tijdje geleden over de vloer kreeg en die Nederlands studeert in Moskou, het allermooiste wat ze ooit had gelezen van een Nederlandse schrijver. Eerder lazen we verhalen van Alice Munro, James Salter, Margriet de Moor en verhalen van de tien beste jonge schrijvers volgens Das Magazin. We kwamen al pratende over Nooteboom over leeftijd te spreken. Of je een zekere leeftijd moest hebben om deze verhalen te kunnen savoureren. Onzin natuurlijk. Een van de studenten zei dat het wel voer voor ongelukkigen was, waarna we ’t een tijdje hadden over geluk en ongeluk. En dat je ook op je tiende al melancholiek in het leven kunt staan.
Dit zijn geweldige verhalen, ongegeneerd afdrijvend naar het onachterhaalbare verleden, met een enorme vanzelfsprekendheid geschreven. De doden blijven spoken. ‘Ik geloof niet in geesten, maar wel in foto’s,’ begint het verhaal ‘Paula’, dat zich ontpopt als een tweeluik. ‘Een vrouw wil dat je aan haar denkt en zorgt dat je een foto van haar vindt.’ Hoe komt het dat je leven naarmate je ouder wordt steeds meer op een verzinsel begint te lijken, vraagt de verteller in dit verhaal zich af. Hij blikt terug op zijn oude vriendengroep, waartoe ook Paula behoorde. Hij is zijn spullen aan het opruimen en kwam haar foto weer tegen. En nu praat hij tegen haar, haalt de herinnering op aan hun eerste ontmoeting. Hoe ze indruk maakte, op de mannen, en op de vrouwen. Hoe beschrijf je zoiets (dit is het practicum Schrijven als een schrijver)? Zo: ‘En de vrouwen keken hoe de mannen keken. Veren overeind, nagels gescherpt.’
Dat verzinsel, die term heeft de verteller van Paula. Hij ging een keer met haar naar de bioscoop, hij was vol van de film, zij niet, want het was allemaal ‘net echt’. ‘Alles is altijd een kopie van iets anders, het is nauwelijks de moeite om te leven als een ander er een film van twee uur van kan maken, of een boek dat je in twee dagen uit hebt. Iedereen zijn eigen roman, en dan ook nog veel te lang. Allemaal imitatie.’
Deze zinsnede trof me in het bijzonder, en toen ik hem tijdens college hardop voorlas, zei een van de studenten: ‘O maar dat is Baudrillard.’ Wat natuurlijk best ironisch was, als commentaar bij een verzuchting dat alles een kopie is.
In ‘Paula II’ komt de overledene zelf aan het woord, zwevende in het schimmenrijk. Ze zet een aantal zaken recht. ‘Jij hebt de leugen onthouden die ik jou heb toegediend. Vrouwen kunnen goed liegen, en mannen kunnen goed geloven.’ Ze wist wat ze aan hem zou hebben, aan iemand die zijn eigen zen-klooster crëerde, en nooit was vergeten wat zijn grootmoeder ooit tegen hem als kind had verteld. Dat ‘s nachts de vossen komen. Snuffelend, bijtend, ritselend en ruisend. Ze hijgen zacht, hebben de bek halfopen, hun lichte vorm als een schaduw tegen het tentdoek. Voor wie vannacht niet kan slapen, lees dit verhaal, over liefde en dood, herinnering en verlies. Leeftijd geen bezwaar. Gek genoeg valt het voor mij helemaal samen met de film die ik twee dagen geleden zag, Interstellar. Ook verteld vanuit een tussendimensie. ‘Je hebt je raam opengezet. Windvlaag. Dat was ik.’ Als de liefde maar krachtig genoeg is, is alles mogelijk.