We waren in de keuken bezig toen het nieuws ons bereikte. Die avond zouden we in onze leessalon genaamd ‘In liefde bloeyende’ Georges Perec bespreken, Je me souviens. Ik was peren aan het carameliseren voor de salade, medesalongaste R stortte haar net gebakken cake salé op een schaal, salongaste C mengde de geroosterde aubergines met de kikkererwten en de plakjes merguez. Misschien moet ik erbij vermelden dat onze salonnière jarig was. Zelf was zij doende een gerookte rode poon te fileren, nadat ze foto’s had gemaakt van zijn roofzuchtige kop.

Schok, verbazing, alles buitelde door elkaar heen in die smalle keuken in de Amsterdamse Jordaan, waar je je kont toch al niet kon keren. Even tevoren hadden we nog geconstateerd dat in ieder gerecht rucola zat. Is het typisch vrouwelijk, om van rucola te houden? Ik herinner mij dat rucola nog niet bestond. Waarom zou je man willen worden? Mannelijke hormonen slikken? Verbijsterd keken we elkaar boven het gasfornuis aan. Hoe zat het überhaupt ook al weer met hormonen?

‘Hier’, zei de salonnière, en reikte me een schort aan. ‘Straks zit je jurk onder.’

Salonbezoekster P kwam binnen met een grote tas, vlak erna W. De een had meloen en feta bij zich, de ander verse zalm. Of ze het al gehoord hadden. Ja natuurlijk hadden ze het al gehoord. W zocht een hakmesje voor de dille, P pakte een grote schaal, en toen weer een andere. Ik herinner mij de eerste voordracht die ik van M. Februari zoals ze toen nog heette, hoorde. Het was in De Rode Hoed, ze had net haar debuut gepubliceerd, De zonen van het uitzicht, een revelatie. Ons tijdschrift bestond zoveel jaar, hoe vereerd waren wij dat ze wilde komen.

‘Die wordt ons dus ook al afgenomen’, zei P, en schikte de zalm.

Sombere stilte, doorbroken door de salonnière. ‘Ik heb altijd al man willen zijn’, sprak ze. Voor de goede orde: vrouwelijker vrouw bestaat er niet. Ze had een heel eigen gevoel voor logica, en zes verschillende levens achter de rug. Ik herinner me de eerste keer dat ik haar zag, op de trappen van het Lambert ten Cate-huis. Ze droeg een roze jas van parachutestof en had een zwarte hoed op. ‘Ik ben M’, stelde ze zich voor. ‘Constructiviste.’

‘Hoezo had je man willen zijn?’ vroeg C, en droeg de schaal met kikkererwtensalade naar binnen.

‘Omdat je dan alles mag’, zei M.

‘Maar dan moet je ook alles’, zei ik.

Ik herinner mij dat toen we De berg van licht van Couperus lazen ze reproducties van Alma Tadema aan de muur had opgehangen, wenende bossen rozen her en der had neergezet, dat bloemblaadjes onze tred richting driehoog hadden begeleid. Voor vanavond had ze ons opgedragen een voordracht voor te bereiden – maximaal twee A4’tjes – in de trant van Perecs Je me souviens.

‘Nou ja’, zei R die na twintig jaar huwelijk alleen was gaan wonen. ‘Ik vind het wel hoopgevend dat ze dit nu nog doet.’

Ik herinner mij Andreas Burnier, die zei dat vrouwen leuker worden naarmate ze ouder worden, in tegenstelling tot mannen. Ik herinner mij dat Marjolijn Februari het onvergeeflijk vond als je haar aanschreef als Marjolein Februari. Ik herinner mij hoe Jeanette Winterson de hobbelige weg richting vochtige vallei beschreef in Op het lichaam geschreven. Ik herinner mij dat er geen plekjes op de wereld bestaan behalve die op het lichaam van een geliefde. Ik herinner mij dat ik peren aan het carameliseren ben.

Twee eetlepels bruine suiker, zes eetlepels witte wijnazijn. Walnoten erbij. Ik was blij met m’n schort, want het spetterde dat het een aard had. Raar hoe in de steek gelaten ik me voelde. Ik herinner mij hoe Marjolijn Februari zich liet lezen: streng, geestig. Is ze nog steeds zo als man zijnde? Dat ze opvalt vanwege haar hoekigheid, goed voor de Anna Bijns Prijs? Of komt ze nu in de categorie grijs chagrijn, hoogstens Libris?

Opnieuw de bel, driehoog in de Jordaan. Dit is al het derde onderkomen van literaire salon ‘In liefde bloeyende’. Waar de salonnière gaat, daar gaan wij. In de hal heeft ze de foto hangen waarop zij en ik samen staan te mijmeren bij de grafsteen van Sartre en De Beauvoir. Onze blik, zo lang geleden. Alles moest nog gebeuren. Waarom zou het voor een schrijver onhandig zijn om met een geheim te leven, zoals Marjolijn Februari als verklaring aandroeg voor het feit dat ze voortaan als Maxim Februari door het leven wil? Wat is een schrijver zonder geheim? Een keuken zonder fornuis, een salon zonder M, een leven zonder geliefde.

Enige mannelijke salongast F meldt zich, Perec onder de arm. Nou, misschien dat ook DJ nog komt, als het tennissen is afgelopen. ‘Wat ruikt het hier lekker’, zegt hij, en trekt bij wijze van spreken zijn pantoffels aan. Nee, hij had het nieuws nog niet gehoord.

‘Ach’, zegt hij, gaat zitten en neemt een handje pinda’s. ‘Ik snap het wel.’