Dat onze economie als door een ‘onzichtbare hand’ wordt gestuurd naar een optimaal gebruik van grondstoffen en productiemiddelen, is een van de grootste mythes van het hedendaagse kapitalisme. Het beeld dat de Schotse filosoof Adam Smith met de metafoor opriep was er een van vrije markten die zich aan de manipulatie van welk individu of welke organisatie ook onttrokken. Daarmee stak de moderne, commerciële samenleving die Smith om zich heen zag ontstaan gunstig af bij het paternalisme en de dwang van feodale economieën. De markten die Smith hiermee aanduidde zouden later in de economiehandboekjes volkomen concurrentie gaan heten. Dat wil zeggen, markten met homogene goederen, vrije toe- en uittreding, veel vragers en aanbieders en een hoge mate van transparantie.
Het is dit beeld dat economen, journalisten en politici oproepen als ze het over de vrijemarkteconomie hebben. En het is dit beeld dat nu al ruim een eeuw een kapitalistische werkelijkheid aan het zicht onttrekt die er volkomen haaks op staat. Want laten we er geen doekjes om winden: een beetje grootbedrijf haat de markt. De ideaaltypische markt impliceert immers concurrentie en dus onzekerheid. En als het grootbedrijf ergens de schurft aan heeft is het onzekerheid. Vroeger – voor de uitvinding van de bonus en aandeelhouderswaarde – omdat het het maken van langetermijninvesteringen tot een hachelijke onderneming maakte. Tegenwoordig – in het tijdperk van het gefinancialiseerde kapitalisme – omdat het betrouwbare beloftes aan beleggers over een concurrerend kwartaalrendement in de weg staat.
En dus doen grootbedrijven er alles aan om de concurrentie te beperken en marktwerking zo veel mogelijk uit te schakelen. En uiteraard nemen de mogelijkheden daarvoor exponentieel toe als de schaal van de onderneming toeneemt. Ziehier een van de voornaamste motieven achter fusies en overnames: het kopen van marktmacht om de markt te manipuleren. Ziehier de verklaring voor de miljoenen die het grootbedrijf besteedt aan politieke beïnvloeding in de vorm van lobbyen, het paaien van parlementariërs en het meeschrijven aan wetgeving: zo veel mogelijk juridische barrières tegen nieuwkomers opwerpen.
Afgelopen vrijdag bracht Der Spiegel een fraai staaltje van dit soort grootzakelijke markthaat. Volgens het Duitse weekblad hebben de vijf grote Duitse autofabrikanten (Volkswagen, Audi, Porsche, bmw en Daimler) sinds de vroege jaren negentig regelmatig onderlinge afspraken gemaakt over onderdelen, toeleveranciers, technieken, standaards en politieke strategieën. Deze ontmoetingen hebben aan de wieg gestaan van het dieselschandaal dat Volkswagen de das om had moeten doen als de politiek het bedrijf niet de hand boven het hoofd had gehouden. Doel was en is, aldus Der Spiegel, om de concurrentie buiten spel te zetten en marktwerking uit te schakelen.
Oftewel, u bent als koper van Duitse auto’s dertig jaar lang genaaid. En denk niet dat het er in de wereld van Big Finance, Big Pharma en Big Food anders aan toe gaat. Hoe groter het bedrijf, hoe groter de marktconcentratie, hoe groter de politieke invloed en hoe groter de kans op complotten tegen consument, werknemer, dier en milieu. En mega is alles de afgelopen decennia geworden. Vrijwel alle belangrijke markten (van industrieel glas tot schokbrekers, van processoren tot fabrieksmachines, van scheepsmotoren tot vermogensbeheer) worden gedomineerd door vier tot zes grootbedrijven die gezamenlijk veertig tot tachtig procent van de markt in handen hebben. Recente data leren dat anno 2016 in Europa maar liefst zeventig procent van alle sectoren wordt gedomineerd door drie ondernemingen. Twintig jaar geleden was dat nog veertig procent. In de VS zijn de cijfers vergelijkbaar, terwijl ook in China de marktconcentratie snel toeneemt.
Welkom in de wondere wereld van het reëel bestaande kapitalisme. ‘Monopoliekapitalisme’ noemden de Amerikaanse economen Baran en Sweezy het in 1966. En dat is nog steeds de meest adequate benaming voor ons economisch bestel. Met marktwerking en concurrentie heeft het allemaal weinig te maken. Wat de volgende paradox oplevert: wie fan is van Adam Smiths onzichtbare hand zou een vijand van het grootbedrijf moeten zijn en sterke staten en vakbonden moeten toejuichen. Alleen met voldoende tegenmacht kan de vrije markt bestaan. Het zou Smith allemaal niet hebben verbaasd. In het vierde boek van The Wealth of Nations schrijft hij dat ondernemers zelden bij elkaar kunnen komen zonder een complot tegen de wereld te spinnen. En zo blijkt. Vergeet de onzichtbare hand. Een betere metafoor is die van de onzichtbare handdruk, gegeven in rokerige achterkamertjes, onder het genot van een groot glas koud Beiers bier. Prosit!