In 2006 was ik Time Magazine’s ‘Person of the Year’. U ook. Als coverillustratie was een desktop computer te zien. Op het beeldscherm was spiegelend papier gedrukt zodat elke lezer zichzelf gereflecteerd zag. Time had bedacht – een sentiment waar het toen zeker niet alleen in stond – dat de tijd was aangebroken dat alle beloftes die het computertijdperk ooit had gedaan nu werden waargemaakt. Persoon van het jaar was Jij, want Jij creëerde en consumeerde de content van het web, van user generated videobeelden van bomaanslagen in Bagdad en de Londense Underground tot ge-uploade individuele uitbarstingen van ‘hoop en poëzie en narcisme’. Jij maakte nu deel uit van het ‘nieuwe globale zenuwstelsel’ dat voorgoed beïnvloedde hoe we onze wereld waarnamen. Onder het spiegelende computerscherm stond: ‘Yes, you. You control the Information Age. Welcome to your world.’

Vier jaar later stond er wél een hoofd op de cover van Time’s Persoon van het Jaar-nummer. Het was het dociele gezicht van Mark Zuckerberg, de oprichter van de meest succesvolle website ter wereld, Facebook. Er is een erosie in ons vertrouwen in autoriteit, schreef Time, een decentralisatie van macht en een groter vertrouwen in elkaar. Ons idee van identiteit is variabeler geworden, ons gevoel voor privacy wordt verruimd. ‘Wat we ooit als intiem beschouwden, delen we nu met miljoenen met één druk op de knop.’ Time zag Zuckerberg, wiens geschatte vermogen toen op 6,9 miljard dollar lag, als de spil van die revolutie. In het bijbehorende interview herhaalde Zuckerberg zijn idee dat privacy een evoluerend begrip is. ‘We proberen in kaart te brengen wat bestaat in de wereld’, zei hij over Facebook. En ‘in the world, there’s trust’.

Vergelijk dat optimisme eens met het artikel dat Time Magazine deze week publiceerde over de runner-up in hun Persoon van het Jaar-verkiezing, Edward Snowden. Het profiel, ‘Edward Snowden, the Dark Prophet’, begint met vier Amerikanen die in een geblindeerd busje door Moskou worden gereden. Hun tickets zijn betaald door Nederlandse hackers, ze hebben hun laptops en mobieltjes afgestaan zodat ze niet te tracken zijn en worden afgezet bij een gebouw met als de Sixtijnse Kapel beschilderde plafonds, waar anonieme Russische beveiligers ze door twee balzalen begeleiden en waar ze worden opgewacht door iemand met ‘montuurloze bril, een zwart pak met een blauw hemd met twee knoopjes open’, niemand minder dan de ‘dertigjarige computer-whiz die zojuist de meest spectaculaire kaping in de geschiedenis van spionage’ had gepleegd, Edward Snowden, het dianegatief van Zuckerberg.

Verder beschrijft Time hoe een van de Amerikanen, een voormalige cia-analist, Poesjkins gedicht De gevangene uit zijn hoofd voor Snowden citeert, een ander Albert Camus aanhaalt (‘We hebben niets te verliezen behalve alles’), en weer een ander Benjamin Franklin ter sprake brengt, die in de aanloop naar de Amerikaanse revolutie brieven uitlekte van Amerikanen die samenspanden met de Britse autoriteiten.

En waarom ook niet, die historische vergelijkingen? Edward Snowden bewees zich dit jaar als de ontdekkingsreiziger van zijn tijd, de man die aan de wereld onthulde dat er een geheim continent is in de vorm van dertigduizend medewerkers van de National Security Agency (nsa), een operatie die 52,6 miljard dollar per jaar kost en 6,4 miljoen liter water per dag om de servers in een geheim gebied in de woestijn van Utah koel te houden. Snowden liet zien dat de nsa de binnenlandse en buitenlandse data clouds van bedrijven als Yahoo en Facebook leegtrekt, met of zonder toestemming, dat de nsa een programma ontwikkelde (Dishfire) waarmee het alle verstuurde sms’jes wereldwijd kan opvangen, een programma (Tracfin) dat alle creditcardtransacties registreert en een programma (Bullrun) dat IT-bedrijven ertoe moet aanzetten om coderingen van nieuwe digitale producten zo te maken dat de nsa-hackers via achterdeurtjes kunnen inbreken.

Vorig jaar nog vertelde James Clapper, directeur van de nsa, in een open sessie van het Amerikaanse Congres dat zijn organisatie ‘geen data verzamelde van miljoenen Amerikanen’. Na Snowdens onthullingen moest hij zich bij datzelfde Congres verontschuldigen voor het feit dat hij een ‘duidelijk foutief’ antwoord had gegeven, met de kanttekening dat hij, ahum, geprobeerd had ‘het minst onware’ antwoord mogelijk te formuleren.

Zijn de waarheidszoekers de vrijheidsstrijders van deze eeuw aan het worden? Er begint langzamerhand een canon te ontstaan, een nieuw pantheon van klokkenluiders. Bradley Manning, Julian Assange, Edward Snowden. Er zijn er die minder bekend zijn, zoals Snowdens voorbeeld Thomas Andrews Drake, een voormalige nsa-medewerker die informatie doorspeelde aan journalisten omdat hij geloofde dat de nsa burgerrechten schond (Drake werd aangeklaagd voor spionage, maar vrijgesproken). Ruslands equivalent van Assange is Alexej Navalny, die gelekte informatie op zijn website plaatst over corruptie in Poetins regering en daar steeds populairder mee wordt. Dit jaar deed hij een gooi naar het burgemeesterschap van Moskou, waarna hij niet won maar wel 27 procent van de stemmen haalde.

Ruslands equivalent van Assange is Alexej Navalny, die gelekte informatie op zijn site plaatst over corruptie in Poetins regering

Of ze helden zijn hangt er in de eerste plaats vanaf aan wie je het vraagt. Uit een recente poll van The Washington Post en ABC News bleek dat slechts 35 procent van alle achttien- tot dertigjarige Amerikanen vindt dat Snowden vervolgd moet worden, tegenover 57 procent van de Amerikanen van boven de dertig. Van de jongvolwassenen zegt 56 procent dat Snowden ‘the right thing’ heeft gedaan, tegenover 32 procent van de ouderen – zoals aanzienlijk meer jongeren de privacy-instellingen van hun telefoons en netwerksites strenger beheren. In Engeland, waar de surveillancestaat waarschijnlijk vaker wordt bekritiseerd dan in de rest van Europa, werd Snowden door lezers van The Guardian uitgeroepen tot man van het jaar.

Er vindt een omslag plaats in hoe we met data en privacy omgaan. Of zoals generaal Michael Hayden, een recent gepensioneerde directeur van zowel de nsa als de cia het in Time stelt: ‘Snowden is een gevolg, geen oorzaak.’

Wat de iconografie betreft: Manning, Assange en Snowden zijn alledrie martelaren van de waarheid die ze zelf naar buiten brachten. De vergelijking met Nelson Mandela’s gevangenschap is inmiddels al vaak gemaakt. Bradley Manning heeft maandenlang in een isoleercel gezeten met een aanklacht voor landverraad aan zijn broek – een rechter veroordeelde hem tot 35 jaar gevangenisstraf, onder iets betere omstandigheden naar het schijnt, terwijl hij een geslachtsverandering ondergaat en voortaan als Chelsea Manning door het leven wil gaan. Julian Assange zit sinds 19 juni 2012 vrijwillig opgesloten in de ambassade van Ecuador in Londen, om niet uitgeleverd te worden aan de verschillende overheden die een internationaal opsporingsbevel voor hem hebben uitstaan (Britse agenten houden de ambassade 24 uur per dag in de gaten; dat kostte de Britse overheid inmiddels meer dan zes miljoen pond). Na zijn onthullingen in juni van dit jaar vluchtte Edward Snowden naar Hongkong om na wat omwegen in Rusland te belanden, waar hij een jaar lang politiek asiel kreeg aangeboden. Zijn bewegingsvrijheid is aanzienlijk groter dan hij op Robbeneiland zou hebben, maar dat doet voor zijn fans niets af aan zijn imago, dat van iemand die lijdt voor onze zonden.

De held is niet meer wat hij ooit geweest is. De ridder op het witte paard is uit het zicht geraakt, ergens achter de regenboog, en wat we ervoor terug hebben gekregen is niet helemaal duidelijk. Je ziet het in de populaire cultuur, waar de term ‘held’ als vanzelfsprekend is ingewisseld voor ‘antiheld’. Lang kon dat verklaard worden vanuit het semi-humanistische idee dat mensen geïnteresseerd zijn in echte mensen, en dat we ons dus liever laten inspireren door helden die hun tekortkomingen hadden, net als jij en ik, maar die die tekortkomingen overstijgen en tot grote daden in staat blijken, ondanks alles.

Maar de crisis gaat verder dan dat. Wanneer de nieuwe Batman in de bioscoop komt, verschijnen er in de kwaliteitsmedia lange essays over hoe getroebleerd Batman is, hoe zijn wereldbeeld nauwelijks nog verschilt van dat van de schurken waar hij op jaagt. Bij elke nieuwe Bond-film wordt opgemerkt hoe cynisch James is geworden, dat hij er steeds hoekiger uit is gaan zien, een moordmachine die eerder handelt uit Realpolitik dan uit een gevoel voor Empire. Dit zijn films die over onze angsten gaan – maar hoe zit het met onze hoop?

Want dat is de rol die de socioloog Geert Hofstede – jarenlang ’s werelds meest geciteerde wetenschapper – toekende aan de held in de maatschappij: volgens zijn beroemde ‘ui-diagram’ kun je cultuur zien als een ui, waarbij ‘waarden’ de kern van de ui vormen. De binnenste ringen worden gevormd door ‘rituelen’, ‘symbolen’ en ‘helden’. Zoals we in vroeger tijden heiligen aanbaden, zo zijn we later helden gaan aanbidden. Ze stonden ver van ons vandaan en juist die afstand deed ons naar ze aspireren. Ze waren ons Betere Ik, ons voorbeeldmodel, onze iconen, de belichaming van hoop en idealen. Op het moment dat helden alleen nog angst vertegenwoordigen, komt die hoop er bekaaid vanaf.

Ooit was het niet eens zo moeilijk om een iconische figuur te zijn. Je was het als je filmster was of popster, of staatsman, of wereldkampioen bij de zwaargewichten. Natuurlijk werd je dat niet gemakkelijk, maar als je het eenmaal was, was je niet meer weg te denken. James Dean, Frank Sinatra, John F. Kennedy, Mohammed Ali, Charles De Gaulle waren het, of iemand als Joseph Luns in Nederland. De maatschappij had zulke figuren nodig, met een transcendente schoonheid of talent of wilskracht: mensen (mannen, veelal) die als levende iconen een plaats hadden in het hart van de maatschappij. Vanzelfsprekend kun je geen icoon bedenken dat ook in zijn tijd niet al omstreden was. Elvis maakte maar rare, onzedelijke heupbewegingen, De Gaulle en Luns hielden er niet altijd even democratische ideeën op na – maar niemand die ze op de cover van Time Magazine zag pronken twijfelde aan hun recht om daar te staan of aan de invloed die ze uitoefenden op de maatschappij waartoe ze behoorden. De consensus was dat ze grote mannen waren die grote dingen deden.

De ridder op het witte paard is uit het zicht geraakt, en wat we ervoor terug hebben gekregen is niet helemaal duidelijk

Die iconische kwaliteit had met afstand te maken. In een gecentraliseerde cultuur, met twee, hooguit drie tv-zenders, was de aandacht geconcentreerd: iedereen zag wat iedereen zag. Het aantal films dat verscheen was beperkt, net als het aantal tijdschriften, het aantal boeken, het aantal advertenties. Wanneer je was gewikt en gewogen, door politici, journalisten, studiobazen of reclameheren, werd je toegelaten tot de mediamachine en werd je als Grote Man alleen maar Groter. ‘De machine’, schreef de romancier Joshua Ferris in een essay over de teloorgang van gevierde masculiniteit, ‘vertelde ons, in de primaire taal van de foto, wat een man was, een grote man, een goddelijke man, en hoe we hem konden proberen te worden’.

Maar die afstand verdween. Instituties bleken niet zo smetteloos als ze leken: Nixon riep tevergeefs dat hij ‘not a crook’ was, maar na hem lag de onaantastbaarheid van het Witte Huis in duigen. Wat later tijdens de Clinton-jaren nog eens werd onderstreept toen de machtigste man van de vrije wereld niet van stagiaires kon afblijven.

De afstand verdween ook door de techniek: er kwamen meer zenders, meer tijdschriften, en uiteindelijk blogs en roddelwebsites. Er liepen meer cameramannen rond en meer fotografen. Het beeld op de cover van een tijdschrift werd minder waard toen er in elke supermarkt veertig, vijftig tijdschriften kwamen te liggen. Wie wordt nog opgewonden van of raakt nog geïnspireerd door een coverfoto van Brad Pitt of George Clooney? Het zijn de beste acteurs van hun generatie, maar ze zijn overal: op elke blog, in elke glossy, ze twitteren en ze zijn je Facebook-vriend – hoe inspirerend is een man die Nespresso verkoopt in de reclameblokken tijdens RTL Boulevard? Wie het privilege van beroemdheid wilde moest afstand doen van privacy, en de roddelbladen toonden trots close-ups van de cellulitis van een fitnessende prinses Diana, want door nieuwe technologie werden camera’s zo klein dat ze onder een stapel sporthanddoeken konden worden verstopt.

Dankzij betere dopingtests vielen sporters massaal door de mand. Lance Armstrong overwon kanker en was het eerste decennium van deze eeuw een zeldzaam inspirerend toonbeeld van wederopstanding: maar ook dat bleek een leugen, in stand gehouden door sportorganisaties die graag een oogje voor hem dichtknepen.

Zo werden onze helden kleiner en kleiner, en onze opvattingen over hen cynischer. Politici zien we op de eerste plaats niet meer als potentiële leiders van een volk, maar als twitterende, selfies-makende mediapersoonlijkheden. Heel even leek de ouderwetse iconografie van helden gereanimeerd door de rood-blauwe plaat van presidentskandidaat Barack Obama in 2008, met dat ene woord ‘Hope’ erop, maar al bij een van zijn eerste State of the Union-speeches schreeuwde een Congreslid er doorheen en werd Obama een icoon van hopeloos verzande polarisatie, van een politiek systeem waarin niemand de ander nog wil geloven en consensus een teken van zwakte is.

Het narratief heeft zich omgedraaid: we kijken niet meer naar de beelden die de machine produceert, maar naar de machine zelf. Onze default position is om niet meer te geloven in iconen, maar ervan uit te gaan dat ze door spindoctors markt-getest zijn voordat ze aan de buitenwereld worden getoond. Of erger, we gaan er ironisch van uit dat iedereen die zich nu nog wil opwerpen als Grote Man zo gephotoshopt is dat hij wel heel wat te verbergen zal hebben.

Wat misschien de grote aantrekkingskracht is van de waarheidszoekers als held, om de metafoor van Ferris aan te houden, is dat ze geen van allen uit de machine zijn gekomen. Ze zijn niet markt-getest of gephotoshopt. In elke andere tak – politiek, sport, populaire cultuur – zou de geslachtstransformatie van Bradley naar Chelsea Manning een definitief einde van zijn heldenstatus betekenen, maar nu niet. De demonstraties voor zijn vrijlating blijven aanhouden (er wordt nu op ingezet dat wanneer Obama aan het eind van zijn presidentschap enkele presidentiële graties verleent, zoals gebruikelijk, hij Manning daarbij opneemt).

De waarde van Assange en Snowden en Manning is dat zij niet op de cover van Time hoeven te staan om betekenis te hebben

In een essay over WikiLeaks in de London Review of Books schreef Slavoj Žižek dat het verhaal van Assange en kornuiten slechts één stap verwijderd is van de ideologie van Hollywood-blockbusters als All the President’s Men en The Pelican Brief, waarin een aantal normale mensen een schandaal ontdekt dat zo ver reikt dat zelfs de president moet aftreden. De corruptie zit in de top, zegt Žižek, maar de boodschap van de film is veel meer upbeat: wat leven we toch in een geweldig land als een paar gewone jongens zoals jij en ik de president kunnen doen aftreden, de machtigste man op de wereld!

Maar het verschil is dat WikiLeaks geen deel uitmaakt van het upbeat verhaal. Daarin opereren de corrupte president en de heroïsche journalist in hetzelfde bestel, het verlies van de een is de winst van de ander. WikiLeaks staat buiten dat bestel (Žižek citeerde de Indiase academicus Saroj Giri die schreef dat WikiLeaks ‘challenged power by challenging the normal channels of challenging power’) en toont daarmee aan dat de machine, die decennialang heeft bepaald welke iconen door de maatschappij mochten worden opgeworpen, zijn beste tijd heeft gehad. Dat is de échte belofte van de democratisering van het computertijdperk: zoals je met poëzie op je blog, foto’s op je tumbler, zelf geschreven liedjes op YouTube beroemd kon worden, zo heb je niemand meer nodig (behalve je hackervrienden en/of lekkende ambtenaren) om het fundamentele bedrog van een staat aan te tonen.

Hoe onconventioneel deze helden zijn, valt op wanneer je probeert ze de conventionele helden-treatment te geven, door ze alsnog door ‘de machine’ te halen. Het is precies wat Hollywood de laatste paar jaar aan het doen is: op zoek naar nieuwe helden die onze verbeelding prikkelen, vond Hollywood ze in Silicon Valley. In 2010 verscheen David Finchers film The Social Network, over hoe Mark Zuckerberg het idee van Facebook min of meer stal van twee medestudenten, zich vervreemdde van zijn eigen vrienden en al doende miljardair werd. Een miljoen is niet cool, zegt een van Zuckerbergs nieuwe vrienden: ‘You know what’s cool? A billion dollars.’ Fincher was zo slim om uit de buurt van de daadwerkelijke technologie te blijven: zijn film ging over sociale klasse, over erbij horen of niet, waarbij de netwerksite als een uitvergroting diende van die gevoelens.

Wanneer je de focus wel op technologie legt, kom je erachter hoe weinig die tot de verbeelding spreekt. Eerder dit jaar verscheen Jobs van regisseur Joshua Michael Stern. In de allereerste scène zie je een man, van achteren gefilmd, door een gang lopen en hoor je applaus en triomfantelijke muziek, met tromgeroffel en klaroengeschal. De man is Steve Jobs en in een auditorium spreekt hij zijn medewerkers toe: we hebben iets gemaakt wat je leven zal veranderen. En voilà, hij vist de allereerste iPod uit zijn broekzak.

Het applaus en klaroengeschal houden letterlijk dan wel figuurlijk de hele film aan, ook tijdens Jobs’ driftbuien waarin hij zijn zwangere vriendin het huis uit gooit of tijdens de vele episoden waarin hij zijn beste vrienden besodemietert. In Sterns visie zijn het slechts de bijwerkingen van genialiteit, van het streven naar perfectie en het denken over een nieuwe wereld. Maar uiteindelijk creëerde Jobs geen echte nieuwe wereld, hij creëerde zelfs geen computers – telkens perfectioneerde hij alleen een bestaand idee. Wanneer tijdens de aftiteling op een gedragen toon een slogan uit een vroegere Apple wordt voorgedragen – ‘Here’s to the crazy ones, the misfits, the rebels, the troublemakers, the round pegs in the square holes. The people that are crazy enough to think they can change the world are the ones who do’ – en er foto’s in beeld komen van de echte Jobs en zijn mede-Apple-oprichters, ontkom je toch niet aan de gedachte dat de iPod heus niet écht jouw persoonlijke leven heeft veranderd – hooguit de muziekindustrie. Buiten de context van marketing stellen de slogans weinig voor.

Daarom was het des te spannender toen dit jaar The Fifth Estate verscheen, een biopic van Julian Assange, geregisseerd door Bill Condon. Natuurlijk besteedt de film veel aandacht aan hoe Assange en zijn helpers in een geblindeerd huisje in IJsland de ‘collateral murder’-video maken, waarop te zien is hoe Amerikaanse soldaten in een helikopter schreeuwen om toestemming om het vuur te openen op een busje op de grond, dat ook achteloos doen en zo een vader en zijn kinderen vermoorden. Maar de film gaat vooral over hoe Assange, gespeeld door Benedict Cumberbatch, zichzelf steeds meer als een verlosser gaat zien, met alle grootsheidswaan van dien. Cumberbatch is grandioos, als een soort losgezongen vrijheidsvechter die met zijn schijnbaar bevroren haar (‘he looks like a lizardy angel’, schreef The Guardian) net zo goed op Zweinstein zou kunnen rondlopen als in Silicon Valley, maar de hele film lang krijg je het idee dat dít – Assange die zijn trouwste helpers van zich afstoot – niet de betekenis van WikiLeaks is. Of eigenlijk: dat dit niet draait om de revolutie waar Assange deel van uitmaakt.

Het neemt niet weg dat Assange in de verschillende mediaoptredens inderdaad nogal zelf-feliciterend overkwam en inderdaad op een nogal enge manier over zichzelf kon praten. Misschien dat het daarom de laatste tijd nogal stil is rond hem. Want de waarde van Assange en Snowden en Manning is dat zij niet op de cover van Time hoeven te staan om betekenis te hebben. Ze worden niet groter en groter door Ferris’ mediamachine, want ze zijn groot geworden zonder welke machine dan ook – behalve dan hun eigen computers. Mannings rol lijkt uitgespeeld, voor de komende 35 jaar, Assange zit voorlopig met zijn handen gebonden op een ambassade, en welke rol Snowden de komende tijd gaat spelen is nog onduidelijk. Volgend jaar staat er iemand anders op de cover van Time Magazine, maar ‘Jij’ of Zuckerberg zal het niet zijn. Die fictie hebben Snowden en co wel aangetoond.

Beeld 1: Steve Rhodes / Demotix / Corbis, 2: Booby Yip / Reuters