Als je martelt, dan doe je dat, hoe vreemd dit ook moge klinken, om contact met de ander te hebben.
Het heet dan «straf». Straf is een woord waar alles onder kan vallen. Dus: jij doet niet wat ik zeg, jij geeft niet de juiste inlichtingen, maar ook: jij reageert niet zoals ik wil, jij hebt te veel geestesadel, jij kijkt arrogant uit dat verrekte koleresmoel van je!
Er is een moment dat je voor alles straf verdient. En daarom is «zomaar» ook een reden om iemand te straffen.
Toen mijn ouders tegen elkaar zeiden dat martelen een vorm van contact zoeken was, begreep ik ze niet. Ze gingen er ook niet op door. Na dertig jaar begrijp ik er iets van.
Vermoedelijk is de redenering aldus: je begint met een werkelijke straf. X heeft iets gestolen en moet gestraft, dus krijgt X slaag. Dat helpt niet. Dus sla je harder. Dat helpt nog niet. X moet en zal naar je luisteren. Je merkt dat X weliswaar naar je luistert, maar toch niet de goede reactie vertoont. X ziet bijvoorbeeld niet in dat hij ook werkelijk straf verdient. Hij zegt wel: ja, ik ben schuldig, of woorden van gelijke strekking, maar hij toont het niet. Dus verdient hij meer straf en vaker. Maar wat degeen die martelt ook doet, X wordt maar geen aardige man. Ook al wordt hij ten diepste vernederd. Wat er vervolgens gebeurt is dat degeen die martelt zichzelf gaat martelen met de vraag: wat doe ik fout? Waarom luistert X niet? Degeen die martelt, straft vervolgens zichzelf door de ander nog harder te slaan. Uiteraard speelt dit zich op een onbewust niveau af.
Vaak hoor je wel: degeen die martelt, martelt niet een mens, maar een symbool: de vijand, de verrader, de moordenaar… De redenering is dan: juist door de ander het menszijn te ontnemen, wordt het makkelijker de ander te martelen.
Ik geloof dat juist het omgekeerde het geval is. De ander is de vijand, de verrader en de moordenaar. En wat degeen die martelt wil, is hem juist menselijk laten reageren. Dus: aan X tonen dat hij een mens is, want kijk maar: je kunt ook pijn hebben, sterker: je kunt ook dood.
Ik formuleer het wel eens zo: de ander moet zijn goede status afgenomen worden.
Ik bedoel dan dit: in een strijd weet je niet meer wie de vijand en wie de vriend is, wie de goeden en wie de slechten zijn. Iedere groep vindt zichzelf de goede en de andere de slechte. De slechte moet zich dat bewust worden. Hij moet dat daadwerkelijk voelen. Hij moet zich dus «slecht voelen» terwijl de ander zich «beter voelt». Daarom wordt er gemarteld, en zal er altijd worden gemarteld.
De vraag is, wat kun je hier tegen doen? Het antwoord is: niets. Of: weigeren oorlog te voeren, weigeren te martelen.
Ik ken enkele (dus meer dan één) kennissen van mijn ouders die in het kamp hebben gezeten en eenmaal thuis in Holland hun vrouw gingen… martelen (slaan, et cetera et cetera).
Die oude Jappenkampers, die voelden zich ellendig, maar konden niet uitleggen wat er was. De anderen, hun vrouw of hun kinderen, reageerden niet adequaat. En dus werd er geslagen. Dan voel je wat ik bedoel.
Dat was de zin van mijn vader, aan wie ik trouwens met de grootste gevoelens van liefde terugdenk: «Dan voel je wat ik bedoel.»
Ik heb zijn pijn gevoeld. Dat was een onredelijke pijn. Een pijn die zich soms zomaar aandiende.
En als hij mij, of mijn broer dan had geslagen (mijn broer trouwens meer dan mij), dan had hij altijd spijt. Tot tranen toe.
Ik had dan liever dat hij mij nog eens sloeg. Daarentegen zei ik: «Je slaat als een Jap.»