Als het zevenjarige Berlijnse meisje Hazal Akgündüz een lippenstift steelt, thuiskomt en op haar kop krijgt van haar moeder weet ze al jaren dat liegen een verstandige overlevingsstrategie is. Alleen zo kan ze zich verbergen voor ouderlijke agressie en ander gevaar. Haar autoritaire vader is taxichauffeur en sloeg vroeger zijn vrouw, die nu ‘psychopilletjes’ slikt. Met deze lippenstiftdiefstal begint het romandebuut Ellebogen van de Turks-Duitse Fatma Aydemir (1986), die als journalist voor het dagblad *taz *over pop, literatuur en Turkije schrijft. Die diefstal is een opstapje naar Hazals leven ruim tien jaar later, als ze achttien wordt, op 25 juni 2016. Vlak voor haar verjaardag steelt ze mascara. Een winkeldetective betrapt haar. Niet alleen moet ze honderd euro betalen, ze wordt voor de zoveelste keer vernederd. Hazal is dan al een tijdje een rampzalige cocktail van schaamte, angst en woede en heeft twee halfslachtige zelfmoordpogingen achter de rug. Ze leeft in verschillende werelden tegelijk, en hoewel die werelden niet bij elkaar komen, bijten ze elkaar toch. Ze is in Duitsland geboren en een scholier die een opleiding en een stage zou moeten volgen; ze is een kind uit een Turks-Koerdisch gezin waarin ze niks mag; ze is de blowende vriendin van de Bosnische moslima Elma, met lippiercing, en de al te vlezige Gül. Die werelden raken hopeloos in elkaar verward en hebben tegelijk helemaal niets te maken met een harmonische multiculturele samenleving. Wat hebben die hoofddoekloze pubers veel te verbergen en te verwerken… Hazal is een woedende schoolverlater in de periferie van de Berlijnse maatschappij en blowt, drinkt, grofbekt en steelt haar frustraties weg. De mascara die ze ontvreemdt is een symbool: ze maskeert wie ze is, ze kan niet meer ‘open’ zijn en weet dat ze op een doodlopende weg loopt. Nu al maatschappelijk mislukt. Wat te doen? Permanente verdoving? Wiens schuld is het trouwens dat ze ontspoort? Dat blijft de klassieke vraag. Is haar omgeving ‘te kil, te hard, te Duits’? Of is ze zelf ‘te lui, te beneveld en te laf ’?

De kracht van Ellebogen is niet alleen dat Fatma Aydemir Hazals wereld van binnenuit beschrijft, maar ook dat ze laat zien hoe haar politiek naïeve hoofdfiguur probeert staande te blijven te midden van een bombardement van vooroordelen en vernederingen. Dat overeind blijven lukt steeds minder, haar dealende broer geeft haar nog een extra zetje de verkeerde kant op. Haar Werdegang raakt in een stroomversnelling als ze op haar verjaardagsavond met haar even beschonken vriendinnen Elma en Gül lang moet wachten om toegelaten te worden tot een nachtclub. Om uiteindelijk toch geweigerd te worden. Die zoveelste vernedering leven de woedende meiden uit op een dronken Duitse student op een metrostation, met desastreuze gevolgen.
Het tweede deel van Hazals neergang begint met de omineuze zin ‘Ik weet niet waar ik ben’. Na haar ooms bakkerijkas geplunderd te hebben blijkt ze de benen te hebben genomen naar Istanbul, deze ‘jonkvrouw in nood’. Daar woont haar Skype-‘vriend’ Mehmet, die zeven dagen per week werkt in een autowasserij. Maar Hazal weet nauwelijks iets van hem. En zijn waarschuwende Skype-bericht ‘Willen we elkaar wel leren kennen?’ is niet tot haar doorgedrongen. Ze vindt hem ‘nogal hoffelijk’, maar tegelijkertijd beleeft ze geen vreugde aan zijn mechanischeseks. Dat hij een junk is en een zwetende zombie weet ze perfect te verdringen in haar overlevingsstrijd. Ze blijft vreemd in het paranoïde Istanbul en wordt met de nek aangekeken: van de ene naar de andere gevangenis, weer moet ze zelf haar weg zoeken in een vijandige omgeving. Haar ontgaat ook het feit dat ze een dag na een aanslag van ‘islamisten’ op het vliegveld van Istanbul is aangekomen. Dat ze wellicht een Koerdische achtergrond heeft moet iemand anders haar voorhouden.
Wat levert dat lage bewustzijn en dat overgevoelige overlevingsinstinct op? Aydemir weet in Ellebogen een woedend én bang én schaamtevol achttienjarig meisje te schetsen dat met zichzelf en met haar culturen (Duits, Turks, Koerdisch maar ook muziekcultuur, meidencultuur: uit dat alles vloeit een culturele rolpatronenverwarring voort) in de knoop raakt. Wat mag waarheid zijn, wanneer mag of moet ik liegen? Wie ben ik eigenlijk en waarom steel ik mij een weg naar een betere toekomst of naar een uitzichtloos morgen? Haar instinctmatige verzet tegen haar familie en tegen een maatschappij die haar veracht is dan wel zelfdestructief, tegelijkertijd worstelt ze zich een weg omhoog naar een zuivere waarheid. Als haar maatschappelijk geslaagde tante Semra haar in Istanbul opzoekt en wil terugbrengen naar Berlijn om haar daar schoon schip te laten maken, toont ze geen berouw en vlucht ze andermaal.
Ellebogen heeft dan ook geen voorspelbaar slot, maar een open einde. De laatste bladzijden – vlak na de mislukte staatsgreep vorige zomer in Erdogans Turkije – zijn ook nog eens confronterend voor de lezer, die wellicht tot op dat moment vrijblijvend betrokken is gebleven bij Hazal, een naam die zoveel betekent als verdord herfstblad. Wat te doen met die vluchteling? Hoe om te gaan met het nieuwe Europa een halve eeuw na de eerste stroom gastarbeiders? Mag een vluchteling anno 2017 nog een gast zijn? Fort Europa, of de buitengrenzen open? Talloze vragen doemen tussen de regels van Ellebogen op. En de lezer beseft dat Hazal in een meedogenloze ellebogenmaatschappij leeft: erop of eronder. Slotvraag: hoe zit het met die lezer zelf? Ellebogen is een zeer geslaagde eerste roman omdat de schrijver de lezer subtiel dwingt écht betrokken te raken.