In 1977 publiceerde de Amerikaanse socioloog Ronald Inglehart zijn beroemde boek De stille revolutie. Hij stelde daarin dat achter de protestbewegingen van de jaren zestig en zeventig een diepere omslag in de politieke cultuur schuilging.

De babyboomgeneratie was opgegroeid in een tijd van ongekende overvloed. Materiële bestaanszekerheid was vanzelfsprekend. Dit leidde tot een generationele verschuiving naar de zogenaamde ‘post-materiële waarden’. De protestgeneratie gaf niet langer prioriteit aan materiële welvaart en bijbehorende verdelingsvraagstukken, maar richtte zich op post-materiële thema’s als vrijheid van meningsuiting, milieubescherming, feminisme en homorechten.

Inglehart ging ervan uit dat mensen hun doelen op een hiërarchische manier bepalen. Hij bouwde daarbij voort op de piramide van Maslow. Dit is het idee dat mensen allereerst moeten voorzien in fysieke en economische ‘overlevingsbehoeften’ als voedse en veiligheid. Pas daarna kunnen ze zich op hogere doelen richten zoals creativiteit en zelfverwezenlijking. Het waren dan ook vooral relatief welgestelde studenten uit de middenklasse, zag Inglehart, die zich na mei 1968 richtten op post-materiële waarden.

De manier waarop een generatie gesocialiseerd werd in haar vormende jaren zou volgens Inglehart doorwerken in de rest van hun leven. Zo waren de generaties die de crisis van de jaren dertig en de oorlog hadden meegemaakt sterk gericht op materiële welvaart en veiligheid. Inglehart stelde dat met de economische groei steeds meer mensen het zich konden veroorloven om post-materiële waarden na te streven.

Dit heet ook wel de moderniseringstheorie. Het is al decennia een dominant frame. Vandaag de dag denken nog steeds veel mensen zo over het milieu. Het idee is dat de progressieve middenklasse het zich kan veroorloven om zich druk te maken over het milieu. De gewone man of vrouw is ondertussen bezig met rondkomen. Zo schreef Martin Sommer in een recente Volkskrant-column dat ‘de buurvrouw met haar kleine inkomentje niet direct bezig was met het klimaat’. Hij beschuldigde GroenLinks ervan dat ze de PvdA haar dure groene hobby’s aan het opdringen was.

Het wensdenken zit toch eerder bij Martin Sommer zelf

Het probleem met die denkwijze is dat het milieu of het klimaat in werkelijkheid helemaal geen post-materieel thema is. Bij het schrijven van deze column komen nieuwsberichten over Italië en Spanje voorbij: er dreigt een droogte in Italië door afnemende sneeuwval en verdwijnende gletsjers. Veertig procent van het bbp van Italië is afhankelijk van het water van de Po. In Spanje vallen oogsten tegen door extreem weer. We merken het aan de prijzen in de supermarkt. Al is de buurvrouw met haar kleine inkomentje niet bezig met het klimaat, het klimaat is wel bezig met haar. Met de huidige opwarmingstrend dreigt de voedselzekerheid nog deze eeuw in gevaar te komen.

De fout van Ronald Inglehart was dat hij het milieu zag als iets dat los stond van bestaanszekerheid en het helemaal boven in de piramide van Maslow plaatste. In werkelijkheid bevindt het zich helemaal onderin, bij de fysieke overlevingsbehoeften. Feitelijk nog voor economische zekerheid. Het misverstand is niet enkel van Inglehart, maar van onze samenleving als geheel.

Het milieu is, kortom, een materieel thema geworden, een sociaal-economisch vraagstuk. En dat was het eigenlijk altijd al, alleen beginnen we het pas nu te beseffen. In 2019 peilde de European Council on Foreign Relations de mening van mensen in veertien EU-landen. De vraag was of het milieu een prioriteit zou moeten zijn, zelfs al schaadt dat de economische groei. In bijna alle gevallen antwoordden meerderheden van 55 tot 70 procent bevestigend op die vraag.

Daarbij is het klimaat een verdelingsvraagstuk: het is het terrein van een nieuwe klassenstrijd. Want net als inkomen is de CO2-uitstoot heel ongelijk verdeeld in de wereld, zowel tussen landen als binnen landen. Een recent Oxfam-rapport laat zien dat de rijkste één procent van de wereldbevolking dertig keer zoveel uitstoot als de armste vijftig procent. De allerrijksten hebben enorme huizen, jachten, privé-jets, ingevlogen luxeproducten en een levensstijl met gigantische CO2-uitstoot. De Franse econoom Thomas Piketty stelt dat ‘een drastische reductie in de koopkracht van de allerrijksten op zichzelf al een substantiële impact zal hebben op het terugdringen van CO2-uitstoot op mondiaal niveau’.

Een recent Ecorys-rapport geeft een vergelijkbaar beeld in Nederland. De rijkste één procent van de bevolking stoot zo’n 45 ton CO2 uit per persoon, tien keer zoveel als iemand uit de armste helft van de bevolking. Bovendien heeft deze laatste groep ook nog eens haar CO2-uitstoot meer dan tien keer zoveel teruggebracht sinds 1990 (veertig procent tegen drie procent voor de allerrijksten).

In zijn column doet Martin Sommer lacherig over PvdA’ers en GroenLinksers die stellen dat groen en sociaal ‘inherent verweven’ zijn. De cijfers zijn echter duidelijk. Het wensdenken zit toch eerder bij Sommer zelf: de gedachte dat we onbekommerd op de ingeslagen weg door kunnen gaan.