
Het is vrijdagavond. Predrag Dojcinovic (1964) komt het Amsterdamse debatcentrum De Balie binnengelopen. Hij draagt een spijkerbroek en een spijkerjasje. Het is een ‘sentimental visit’. Vele jaren was De Balie zijn vaste stek. Nu kijkt hij onwennig rond. Er is zoveel veranderd aan inrichting en clientèle van het etablissement. Hij ziet geen bekende gezichten meer.
‘Ik ben zo goed ontvangen in Nederland’, blikt hij terug. Drie dagen nadat de oorlog in Joegoslavië was losgebarsten, toen Slovenië en Kroatië zich op 25 juni 1991 onafhankelijk hadden verklaard, checkte Dojcinovic in op het vliegveld van Belgrado voor een vakantie in België. Op de televisie zag hij beelden van oprukkende tanks. Welbewust stapte hij aan boord. ‘Ik wilde niet vechten’, zegt hij. Diep bezorgd zou hij vanuit Oostende het nieuws volgen over de vijandelijkheden die tussen het Joegoslavische Volksleger en de Sloveense strijdkrachten waren uitgebroken. Na de vakantie reisde hij door naar Amsterdam. Hij zou blijven.
Dojcinovic was er op bekend terrein. Als dichter en schrijver was hij eerder voor literaire bijeenkomsten in Nederland geweest. ‘Ik had een Nederlandse vriendin, die nu mijn echtgenote is en met wie ik een prachtige zoon zou krijgen. Tevens had ik het grote geluk om schrijvers als Bernlef, Willem van Toorn en K. Schippers te ontmoeten.’ Dojcinovic werd opgenomen in een kring van betrokken intellectuelen en auteurs. ‘Het was een bijeenkomst die me ontregelde’, zegt hij bij de herinneringen aan een debat in 1992 over de oorlog in de Beurs van Berlage. ‘Ik was geschokt over de arrogantie en onwetendheid van de sprekers. Het was typisch zo’n debat dat de organisatoren vooral voor zichzelf houden. Er was niemand van de regio om te vertellen wat er in Joegoslavië gebeurde. De volgende dag ontmoette ik Bernlef. Hij zei: “Waarom ga je niet naar De Balie. Daar werkt Chris Keulemans. Bespreek de kwestie met hem.” En daarmee begon een lang verhaal.’
Met een groep journalisten, schrijvers en De Balie zouden Dojcinovic en Keulemans het toonaangevende Press Now oprichten, dat onafhankelijke media in het uiteenvallende Joegoslavië en de Balkan ondersteunde. Met twee dichters was hij de oprichter van Ex-Yu-PEN, een Joegoslavische afdeling van de internationale organisatie van schrijvers. Internationale beroemdheden als Salman Rushdie, Allen Ginsberg maar vooral de in Belgrado geboren Amerikaanse dichter Charles Simic gaven hun steun. Het lukte de twee organisaties om collega’s uit voormalig Joegoslavië uit te nodigen en geld in te zamelen voor hulppakketten met voedsel en kleding.
‘We brachten die spullen met de auto naar Terneuzen waar de konvooien van de Verenigde Naties naar Bosnië vertrokken’, vertelt Dojcinovic. Voordat de oorlog uitbrak had hij nooit kunnen bedenken dat hij een ‘activist’ zou worden. ‘Ik was een leunstoelsocialist.’ Maar Dojcinovic zou zelfs betrokken raken bij operaties om drie schrijvers voormalig Joegoslavië uit te krijgen. ‘In het diepste geheim hadden we vergaderingen over Bosnië met de Amsterdamse burgemeester Ed van Thijn en Salman Rushdie, die door de Britse geheime dienst naar Nederland was gebracht.’
Terugkijkend zegt hij: ‘Ik heb me geen seconde een vluchteling gevoeld. Mijn vriendin kwam uit een warm nest en haar vrienden steunden me. De Nederlandse schrijvers en dichters deden zoveel oprechte moeite me thuis te laten voelen. Het was zo anders dan andere vluchtelingen, die de taal en de weg niet kennen.’ Heimwee heeft hij nooit gehad. ‘Er zit een ontheemde persoon in mij. Waarschijnlijk ben ik ruimtelijk promiscue. Niet dat ik het idee afwijs, maar ik heb niet dat gevoel van ergens op een plek thuis te zijn. Ik pak een boek en dan is alles goed. Literatuur is mijn thuis.’
Predrag Dojcinovic werd geboren in Belgrado. Hij voelt zich geen Serviër, een term die als het om zijn identiteit gaat niet over zijn lippen zal komen. ‘Ik zie Joegoslavië als mijn land, dat nu uiteengevallen is. Mijn ene grootvader kwam uit Slovenië en mijn grootmoeder uit Bosnië. Mijn naam betekent: afkomstig uit Duitsland. Ik heb aan beide kanten Duitse voorouders. Ik heb ook familie, van mijn moederskant, in Israël. Genetisch gezien ben ik een rommeltje’, lacht hij.
Dojcinovic groeide op in een intellectueel milieu. ‘De familie van mijn moeder bezat begin jaren twintig de grootste uitgeverij van de Balkan. Zijzelf had in Parijs gewoond en sprak vloeiend Frans. In mijn vaders familie was en is iedereen leraar klassieke muziek. Hij speelde klarinet en ikzelf jarenlang klassiek gitaar.’ Toch zou niet de muziek de carrières bepalen, maar het woord. Zijn vader was journalist. Predrag studeerde filologie in Belgrado, schreef poëzie en werd redacteur en literatuurcriticus bij het blad Knjizevna Rec. Hij kreeg een boekenprogramma op televisie.
Toen Dojcinovic zijn land verliet, was hij de gerespecteerde hoofdredacteur van het literaire tijdschrift Pismo. ‘Mijn kantoor bevond zich in een prachtige oude synagoge.’ In Nederland werkte hij een blauwe maandag bij uitgeverij Van Ditmar. Zijn eigen werk zou in tijdschriften als De Gids en Raster verschijnen. ‘Ik was te gast op Poetry International. Bijna op hetzelfde moment dat ik mijn gedichten voordroeg, werd Srebrenica ingenomen’, vertelt hij, verwijzend naar de enclave die in juli 1995 door de Nederlandse VN-militairen verlaten zou worden, waarna Bosnisch-Servische troepen ruim achtduizend moslimmannen en jongens zouden vermoorden.
Vorig jaar kreeg Aleksandra Bajazetov (1969, Jagodina, Servië) een document voorgelegd waarop ze haar geboorteland moest invullen. ‘Joegoslavië stond niet meer bij de opties’, vertelt de vertaalster in haar lichte appartement vlak bij de duinen van Scheveningen, niet ver van het internationale detentiecentrum waar verdachten van het Joegoslavië Tribunaal vastzitten. Ze draagt een smaakvol lichtgetailleerd zachtblauw overhemd en een zwarte pantalon, waarmee de gezondheidsslippers waarin ze sokken draagt een komisch contrast vormen. Bajazetov groeide op in Servië tot ze als vijftienjarige met haar ouders naar Duitsland verhuisde, waar haar vader als ingenieur voor een Joegoslavisch bedrijf ging werken.
‘Mensen waarschuwden ons niet terug te keren. Er waren wel tekenen dat er slechte tijden aankwamen’, zegt ze. Haar ouders weigerden echter het onontkoombare te zien. ‘En zo verhuisden we in 1989, twee jaar voor de oorlog zou losbarsten, van Frankfurt naar Belgrado. Het toont iets van de naïviteit, die typisch was voor hele generaties. Mensen konden niet geloven dat er een oorlog stond te gebeuren. Misschien dachten ze dat dingen die te erg zijn om je voor te stellen simpelweg niet kunnen gebeuren.’
Ze behoorde tot ‘de geprivilegieerde stedelijke klasse’, zoals ze het noemt. ‘Mijn ouders waren ingenieur geworden om te kunnen overleven, maar ik kon het me veroorloven om me met cultuur bezig te houden. Ik was geïnteresseerd in film en muziek en deed alles om de laatste elpees te krijgen. Op de dag dat de oorlog uitbrak, wilden mijn vriendin en ik naar Ierland. Met ons Interrail-ticket zijn we op reis gegaan. De trein zat vol jonge mannen die het land ontvluchtten en zich wel realiseerden wat er gebeurde. Maar wij gingen de trip van ons leven maken. Toen we uit Ierland terugkwamen, bleek dat de oorlog niet was gestopt.’
Haar bestaan was losgezongen van de dagelijkse harde werkelijkheid. ‘We luisterden niet naar het staatsnieuws, dat zulke openlijke propaganda van de meest primitieve soort bevatte dat het wel een Monty Python-show leek. Maar de realiteit is dat we de macht van die media onderschatten.’ Tijdens de oorlog zette Bajazetov haar gewone leven zo veel mogelijk voort. ‘Het is schaamtevol om te zeggen, maar toen ik een essay over Goethe schreef, werd Sarajevo gebombardeerd. Ik was mijn examens over kunstgeschiedenis aan het voorbereiden, terwijl er driehonderd meter bij mij vandaan een hele groep Servische vluchtelingen uit Kroatië voorbij kwam lopen. Het zijn maar enkele van de vele voorbeelden’, zegt ze met de berusting van iemand die het harde oordeel over zichzelf heeft aanvaard.
Niet dat Bajazetov en haar vrienden zich volledig afsloten. ‘Ik was veel op straat om als lid van de anti-oorlogsbeweging te protesteren tegen het geweld. We liepen mee in de demonstraties en riepen: “Belgrado, word wakker!” De waarheid is dat Belgrado wakker was, maar gaapte en niks om ons protest gaf.’ Haar pacifistische groep wilde niet voor een van de strijdende partijen kiezen, maar miste de aansluiting en verloor zichzelf in interne discussies.
‘Ik zie nu hoe futiel ons verzet was. We hadden in plaats van al die discussies ook een politieke partij kunnen oprichten. Maar het was typisch voor onze verwende klasse in Belgrado dat we geen vuile handen wilden maken zoals je in de politiek altijd doet. Onze debatten waren een teken van complete hulpeloosheid in een telkens kleiner wordende wereld. We zwolgen in zelfmedelijden en waren cynisch. Het gevoel van onmacht maakte van ons een generatie van sociaal disfunctionele mensen, in de zin dat we nooit betrokken zullen raken bij sociaal activisme en zelfs vaak niet stemmen. Het is moeilijk iets aardigs te zeggen over onze vriendengroep, die de kans heeft gemist om een verschil te maken en de oorlog te stoppen. Als ik nu jonge mensen zie die zo losgezongen zijn van de wereld, word ik boos.’
Bajazetov stelt voor naar de keuken te gaan, waar ze met grote zorg bouillon zal verwarmen, waarna ze stukjes kip, gesneden groente en noodles zal toevoegen om een geurige Thaise soep te bereiden. Na de oorlog werd ze docent Duitse taal en letterkunde aan de universiteit van Belgrado en een gelauwerd vertaalster van literatuur en non-fictie – van Duits en Engels naar het Servo-Kroatisch. ‘Vertalen is puur geluk. Het biedt me de kans te werken met taal en tegelijk iets te produceren. Ik heb nooit zelf literatuur geschreven. Vertalen is voor mij het meest creatieve wat ik kan.’ Ze zorgde ervoor dat de literatuur die ze vertaalde een boodschap had. ‘Maar ook dan blijft er het escapistisch element van het spitten in taal waardoor je onthecht kunnen blijven. Dat geldt zelfs voor het vertalen van het werk van Hannah Arendt, waarin per pagina soms wel tienduizend doden voorkomen.’
Damir Sodan (1964) neemt een biertje terwijl hij op een barkruk heeft plaatsgenomen op het terras op de stoep voor De Balie – ook hij heeft die locatie uitgekozen voor het interview. Een grote man, lichtgroene ogen en peper-en-zout-kleurige baard. Hij draagt zijn baseball cap achterstevoren op zijn kale hoofd. Sodan werd geboren in de Kroatische stad Split. Zijn vader was elektricien en zijn moeder geschiedenislerares. Hij herinnert zich hoe teleurgesteld zijn ouders – hoewel beiden de lidmaatschapskaart van de Communistische Partij hadden – in het systeem waren. ‘Omdat niet de belangen van de arbeidersklasse voorop werden gesteld, maar die van de nomenklatoera. De kinderen van de elite gingen naar het buitenland, studeerden in Oxford en kregen alle kansen. De Joegoslavische staat had zijn compassie verloren.’
Als jongere zocht hij vrijheid, werd punk en ging ‘om weg te komen’ het leger in. Na zijn militaire dienst toog Sodan naar de hoofdstad Zagreb om Engels en geschiedenis te studeren. ‘Het allerliefst wilde ik jazzmuzikant worden, maar ik had ook een grote liefde voor literatuur en geschiedenis.’
In de jaren tachtig, na de dood van president-voor-het-leven Josip Broz Tito, werd Joegoslavië liberaler. Maar tegelijk raakte het land in de greep van een diepe economische crisis en kregen nationalistische gevoelens de overhand, doceert Sodan vanaf het terras, terwijl voetgangers met grote shoptassen, fietsers, brommers, auto’s en trams langskomen. De breuklijnen tussen de deelrepublieken werden dieper. De historische onmin – Kroatische fascisten vermoordden tijdens de Tweede Wereldoorlog honderdduizenden Serviërs, Kroaten en vrijwel alle joden – was nooit verdwenen. Bij de verkiezingen van 1990 wonnen in Slovenië en Kroatië de pro-onafhankelijkheidspartijen. Het was de stilte voor de storm. ‘We maakten via een zeer bloedig conflict de overgang van totalitarisme naar een open maatschappij en het kapitalisme’, vat Sodan samen.
Zelf zou hij niet vechten, maar hij stond wel vierkant achter Kroatië. ‘Als ik een mobilisatieoproep zou hebben gehad, zou ik hebben gereageerd. Kroatië bevond zich in een moeilijke positie, want het Joegoslavische volksleger had alle zware wapens weggehaald en overgebracht naar Servië, dat beschikte over de meeste slagkracht en manschappen. Jongeren streden mee om ons eigen land te verdedigen. Ik herinner me een schrijver die tijdens een conferentie zei dat hij niet vocht tegen de Serviërs maar voor onze Kroatische soevereiniteit. Veel van mijn vrienden die wel werden opgeroepen en moesten vechten zijn gedood. Het was een tijd van onvoorstelbare heldendaden en enorm verraad.’
Sodan had een werkverplichting als leraar. Op anderhalf uur reizen van Zagreb gaf hij tijdens de oorlog les aan kinderen. ‘Het salaris was minimaal. Nauwelijks voldoende om de reis te betalen. Maar ik wilde iets goeds doen. Het is beter te onderwijzen dan te vechten. Samen hebben we Engelse literatuur gelezen zodat mijn leerlingen wisten dat er ook iets anders was dan oorlog. We bespraken de situatie in ons land en het wereldnieuws.’
De oorlog zou in Kroatië aan naar schatting vijftien- tot twintigduizend mensen het leven kosten. Maar de ravage was het grootst in Bosnië-Herzegovina, waar minstens honderdduizend mensen stierven door honger, uitputting, marteling en moord, en tienduizenden Bosniërs werden verkracht. Terwijl het oorlogsgeweld voortraasde richtten de Verenigde Naties in 1993 het Joegoslavië Tribunaal (icty) op als reactie op de verschrikkingen. Het tribunaal, dat in Den Haag werd gevestigd, kreeg de opdracht daders van internationale misdrijven in voormalig Joegoslavië te vervolgen.
‘Ik kwam met een koffer voor drie maanden. Toen bracht ik nog een koffer en nog een koffer. Het bleef maar doorgaan’, lacht Sodan, die in 1995 aanvankelijk op een tijdelijk contract voor het tribunaal kwam te werken. Het was het jaar van de genocide in Srebrenica, waarvoor de Bosnisch-Servische president Radovan Karadzic en commandant Ratko Mladic al meteen werden aangeklaagd. Een jaar later, toen Sodan een vaste baan kreeg, ging het eerste proces van start: tegen Dusko Tadic die werd beschuldigd van misdrijven in detentiecentrum Omarska in het noorden van Bosnië-Herzegovina, waar Serviërs duizenden Bosnische en Kroatische burgers vasthielden, martelden en uithongerden.
‘Ik ging voor het tribunaal werken voor mijn mentale welzijn, om geld te verdienen, mijn land te kunnen verlaten, me professioneel als vertaler te ontwikkelen en een avontuurlijk leven te leiden. Ik vond het ongelooflijk spannend om naar een plaats te gaan waar geschiedenis werd geschreven’, zegt Sodan. Hij werkte eerst voor het Bureau van de Aanklager waar hij bewijsstukken als getuigenverklaringen en documenten van het Bosnisch-Kroatisch-Servisch in het Engels, en terug, vertaalde. ‘Het was buitengewoon schokkend om getuigenissen uit de eerste hand te horen. Emotioneel moet je een buffer maken tussen jezelf als privé-persoon en als professional.’
Sodan voelde het risico om een schuldgevoel te ontwikkelen en las werk van Primo Levi, de Italiaans-joodse schrijver die als overlevende van Auschwitz, waar hij zoveel mensen had zien creperen, over survivor guilt had geschreven. Sodan kwam ook tot andere inzichten: ‘Minstens zo schokkend was om te horen dat mensen van onze zijde, de Kroaten, ook misdrijven hadden gepleegd. Als je voor een oorlogstribunaal werkt, leer je afstand te nemen van je collectieve identiteit. Ik ben minder patriottistisch geworden. Als je je eigen regio verlaat, zie je beter.’
Hij zou niet alleen binnen de muren van het tribunaal werken. ‘Ik heb ook deelgenomen aan enkele heftige missies met een hoog 007-gehalte.’ Eenmaal vloog hij met de Nederlandse politie in het geheim boven Bosnië. ‘Ik was met handboeien vastgemaakt aan een hooggeplaatste figuur uit de militaire hiërarchie. Het was mijn taak zijn woorden te vertalen.’ Meer kan Sodan er niet over vertellen omdat hij, net als Bajazetov en Dojcinovic, is gehouden aan een geheimhoudingsplicht die hem beperkt in het vertellen over concrete strafzaken.


Predrag Dojcinovic volgde het Joegoslavië Tribunaal als adviseur van een televisiestation toen hij werd gevraagd de overstap te maken. In 1998 hadden de aanklagers voor de allereerste keer een grote hoeveelheid documenten in handen gekregen die bewijs zouden kunnen opleveren voor lopende zaken. ‘Ik ben toen aangesteld en getraind als onderzoeker om die documenten te analyseren.’ Hij reageert wat afwerend op de vraag of het klopt dat in de eerste jaren de onderlinge verhoudingen tussen de internationale staf en de functionarissen uit de conflictgebieden lastig en stroef waren. ‘In het begin werden medewerkers afkomstig uit het voormalig Joegoslavië met omzichtigheid benaderd’, erkent hij. Maar dat had vooral te maken met de noodzaak van het Bureau van de Aanklager om zowel de organisatie als de medewerker te beschermen.
‘Uiteindelijk veranderde dit. Momenteel hebben we liaison aanklagers en stagiaires uit de regio die samen met ons in Den Haag werken. Er is nu volledig vertrouwen’, zegt hij, om stil te staan bij het positieve van het tribunaal. ‘Ik had het voorrecht om te werken met mensen die wereldwijd bekend staan als de grootste strafrechtelijke onderzoekers. Het is buitengewoon interessant werk. Ik heb internationaal recht kunnen studeren en ongelooflijk veel geleerd. Inmiddels ben ik een gecertificeerde analist oorlogsmisdrijven.’ Als linguïst ondersteunt Dojcinovic het team van de aanklagers, waarbij hij met een kleine groep academici en analisten samenwerkt om de historische en politieke achtergronden van de misdrijven te duiden. ‘Ik heb het gevoel dat ik nuttig ben.’
Hij probeert emotioneel afstand tot zijn werk te houden door het te rationaliseren. ‘Het was voorheen voor mij onbegrijpelijk dat een oorlog kan beginnen en zo snel kan leiden tot massale gruwelijke misdrijven. Maar ik weet inmiddels beter. Ik heb seriemoordenaars en psychopaten ontmoet, hun de hand geschud en hen over hun daden geïnterviewd. Ik heb hen altijd als mensen behandeld en dat heeft me geen moeite gekost. Ik zie het als mijn werk om te achterhalen wie de dader is, wat er gebeurd is, waar en wanneer. Ik heb dode lichamen in alle soorten en maten gezien.’ Dojcinovic’ handen bewegen drukker naarmate hij over gevoeligere onderwerpen spreekt. Zijn werk was niet zonder risico’s. ‘Mijn familie werd in 1999 bedreigd vanwege mijn werk. Femke Halsema en Kees Vendrik hebben gezorgd dat zij konden vluchten.’
Het icty heeft in totaal 161 personen aangeklaagd. Inmiddels zijn tachtig daders veroordeeld. De zaken tegen 36 personen zijn ingetrokken (onder wie zestien verdachten die zijn overleden, zoals de voormalige president van Joegoslavië en Servië, Slobodan Milosevic), dertien zaken zijn overgedragen aan de nationale autoriteiten en achttien verdachten zijn vrijgesproken. Momenteel lopen nog zaken tegen veertien personen – verdeeld over zaken in de procesfase (Karadzic, Mladic, Seselj en Hadzic) en de beroepsfase. ‘We willen iemand wel berechten, maar niet tegen elke prijs. De verdachte heeft ook rechten. Als aanklager hebben we tevens de plicht om het te melden als we ontlastende feiten hebben. Het gaat om juridische gerechtigheid. Ik doe mijn werk voor de slachtoffers, voor de moeders en de familieleden. Maar je kunt ook falen. Dat zijn de slechtste momenten. Het ergste is de vrijspraak van een verdachte als je weet dat hij schuldig is.’
Aleksandra Bajazetov zou veel later, in 2007, voor het tribunaal komen werken. In eerste instantie voor een half jaar. ‘Ik had een koffer vol luchtige kleren bij me. Maar het was duidelijk dat ik de Hollandse zomer ernstig had overschat. Ik kon meteen warme kleding en een regenjas aanschaffen.’ Bajazetov was aangesteld als vertaler bij de griffie, die beschikt over een vertaalsectie. ‘Vertalers zijn geen tolken’, benadrukt ze, ‘maar zitten in een deel van het gebouw dat een eindje verwijderd is van de rechtszalen. Ik kan me niet voorstellen dat ik als simultaantolk vlak bij Mladic zou zitten, om dat cynische beest te zien of om mee te maken dat een getuige instort onder het gewicht van de herinneringen. Ik vind het heel moeilijk om objectief te blijven, ook al ben ik gebonden aan mijn eed.’
Ze vertaalt documenten, rapportages en rechtbankverslagen. ‘Technisch gezien is het niet moeilijk. Het is een beperkte taal, in tegenstelling tot literatuur, met veel juridische termen. Maar je moet heel precies zijn. Je mag geen ruimte laten voor ambiguïteit. Je kunt het vergelijken met de bijsluiter voor een geneesmiddel.’ Ze raakte vertrouwd met de juridische begrippen, maar vaak zou het vertalen haar zwaar vallen. ‘Ook al raak je eraan gewend, zoals een chirurg eraan gewend raakt om in mensen te snijden. Maar als je je realiseert wat je vertaalt is het heel aangrijpend. Het vreselijkst waren overigens niet de expliciete getuigenverklaringen, maar de afstandelijke en zakelijke toon die ze kregen zodra ze waren opgeschreven. Alsof de verbinding met wat er was gebeurd, verloren was geraakt. De ontkoppeling met die verschrikkelijke gebeurtenissen uitte zich ook in de juridische procedures en het eindeloze gepingpong van juristen over juridisch-technische kwesties. Sommige slotverklaringen van advocaten die verdachten verdedigden, waren om razend van te worden omdat ze een herhaling waren van alle lelijke propagandistische slogans van de jaren negentig. Het was zo ver verwijderd van waar het werkelijk om gaat, namelijk de mensen die hebben geleden en zijn gestorven. Ik had het gevoel dat zij voor een tweede maal werden begraven.’
Bajazetov verzette haar zinnen door andere talen te leren, Spaans en Nederlands. Ook studeerde ze twee jaar International Development aan de Soas, University of London. ‘Dat is een van de grote voordelen van het tribunaal, dat het je alle kansen geeft om je te ontwikkelen. Die studies waren goed om evenwicht in mijn leven te brengen.’
Er verschijnt een ironische twinkeling in haar ogen bij de vraag naar de talen bij het tribunaal. Op kantoor is Engels de voertaal en daarnaast is Frans een officiële taal, legt ze uit. ‘Maar als je vraagt wat mijn eigen taal is, dan is het lastig een antwoord te geven. Bij het tribunaal spreken we van bcs. Werkelijk waar, we duiden de taal waar we van houden aan met een afkorting, die bepaald is door de arbitraire volgorde van het alfabet. Het staat voor Bosnian-Croatian-Serbian. Het is een klinische en bureaucratische manier van het vinden van een oplossing voor een probleem. Als we zouden spreken van “Servisch”, zou dat de ideologische lading hebben van steun voor de Servische nationalisten. Persoonlijk spreek ik buiten de bubble van het tribunaal van Servo-Kroatisch, ook al realiseer ik me dat de Bosniërs niet worden genoemd.’
Dat ze vasthoudt aan het Servo-Kroatisch komt voort uit, zoals ze zegt, ‘gezond verstand’. Maar ook uit ervaring met haar eerste groep studenten, Serviërs die uit Kroatië waren gevlucht toen hun woongebied door Kroatische strijders werd gezuiverd. ‘Ze spraken met Kroatische accenten en dat leidde in Servië tot discussies omdat sommigen vonden dat het geen Servisch was. Taal is echter geen vaststaand gegeven, maar levend en altijd hybride. Als mensen willen dat taal puur is, dan zuiveren ze alles eruit wat vreemd lijkt.’
Ook voor Dojcinovic is het een pijnlijke kwestie. ‘Ik besta niet meer in mijn taal, het Servo-Kroatisch. Net zo min als ik nog als Joegoslaaf besta’, zegt hij.
Alle drie kennen ze de schoonheid van het woord, maar ook het gevaar. ‘Taal vertegenwoordigt mijn mentale wereld en maakt deel uit van mijn lichaam’, zal Dojcinovic diverse malen benadrukken. ‘Ik ben me er volledig van bewust hoe woorden ons raken, beroeren en beïnvloeden. We laten ons door woorden leiden. Woorden kunnen, als ze mensen in actie brengen, zelfs een criminele daad zijn. In de wet wordt er enigszins verschil gemaakt tussen woord en actie. Maar ik zeg dat het woord altijd actie is. Taal heeft daarom ook forensische waarde. Mensen kunnen vervolgd worden voor wat ze zeggen: voor haatspraak, opruiing en oproepen tot geweld en voor het verwoorden van de intentie bij het plannen van genocide. Massaal geweld kan niet zonder woorden plaatsvinden. We hebben bij het tribunaal veel zaken gehad tegen leiders die niet zelf de trekker overhaalden, maar een commandopositie innamen of mensen ophitsten door te verwijzen naar de geschiedenis zodat ze geloofden dat het goed was om wraak te nemen voor misdrijven die wellicht zijn gebeurd of soms zelfs eeuwen geleden zijn gepleegd. Ze gebruikten zelfs in hun alledaagse communicatie woorden met een historische lading en cultureel gecodeerde taal.’
Neem het woord ‘schoon’, zegt Dojcinovic, dat niet alleen naar hygiëne hoeft te verwijzen, maar ook gebruikt kan worden om op te roepen tot etnische zuiveringen. Niet alleen politici en militairen maken zich schuldig aan zulke criminele uitingen. ‘Op dit moment doe ik onderzoek naar literatuur, muziek en geschiedenis als forensisch bewijs. Het is het onderwerp van mijn volgende boek.’ Hij is zich bewust van de ironie van zijn levensloop. ‘Van schrijver van poëzie, ben ik iemand geworden die onderzoek doet naar het criminele gebruik van gedichten’, zegt Dojcinovic.
Ook Sodan werd zich bewust van de destructieve kracht van het woord: ‘Ik wist altijd wel dat populisme gevaarlijk kan zijn, maar ik heb ontdekt dat in gewapende conflicten ideologie en propaganda de werkelijke machten zijn.’
‘Het tribunaal is een vreemde wereld’, zegt Bajazetov. ‘We leven er in een tijdmachine, in een andere dimensie, want we leven in de oorlog van de jaren negentig.’ Met Sodan en Dojcinovic behoort ze tot een kleine groep mensen die ervoor gekozen hebben zich dagelijks met de gruwelijkheden uit het verleden bezig te houden. ‘Thuis in Kroatië gaat het leven door en herstelt het zich. Veel pijnlijke zaken raken begraven. Mensen creëren een nieuwe realiteit om zich te bevrijden van het trauma’, zegt Sodan.
‘We hebben de illusie dat we ons leven leiden, maar het leven leidt ons’, zegt Dojcinovic. ‘Ik verliet mijn land voor een vakantie en keerde nooit meer terug. Nog altijd hou ik me bezig met vreselijke zaken die in mijn land gebeurden. Ik kijk elke dag naar de oorlog. Ik zie de beelden dagelijks.’
De realiteit van de oorlog, die hij niet direct meemaakte, heeft hem veranderd. Het kan hem opeens overvallen. ‘Toen ik met vrienden naar een documentaire over de genocide in Rwanda keek, huilde ik als een kind. Ik herinner me niet dat ik zoveel huilde over mijn eigen land. Ik kan geen thriller zien en geen misdaadverhalen lezen. Ik ken de werkelijkheid. Als je elke dag mensen zo ziet lijden, als je getuigen spreekt die leven voor het moment dat ze de lichamelijke overblijfselen van verdwenen mensen terugvinden en dan zelf kunnen sterven, soms door zelfmoord, dan heb ik geen film nodig. Ik hou ook niet van grappen over de oorlog. Ik kan alleen nog maar comedy zien. Het houdt me mentaal relatief gezond.’
Het zou echter een groot misverstand zijn om te denken dat Dojcinovic vooral in het verleden leeft. Hij heeft een grote liefde die hem al jaren vervult: de wetenschap. ‘Het is in het diepst van mijn wezen wie ik nu ben.’ Hij schrijft en publiceert artikelen en boeken over internationaal recht. Vooral het lesgeven vervult hem. Hij gaf college aan de New School in New York, Amherst College in Massachusetts en de London School of Economics. Vorig jaar was hij visiting professor aan de University of Connecticut. Op dit moment werkt hij aan een leergang internationaal recht voor verschillende Amerikaanse universiteiten. Hij heeft diverse analytische modellen ontwikkeld. Een daarvan is gericht op het bewijzen van genocidaal oogmerk, want in het internationaal strafrecht is er pas sprake van het misdrijf der misdrijven als is aangetoond dat het geweld werd gepleegd met de bedoeling een nationale, etnische, religieuze, raciale groep te vernietigen. ‘Tenzij de poëzie me opeens weer zo weet te verrassen dat ik niet anders kan dan me over te geven aan de literatuur, ben ik vastbesloten om de rest van mijn carrière te wijden aan de wetenschap.’
Damir Sodan vertaalt vooral juridisch-technische documenten. ‘Het is moeilijk, maar minder stressvol dan getuigenverklaringen. Juridische taal is abstract. Je raakt er niet door getraumatiseerd. Maar het kan na zoveel jaren ook eentonig worden.’ Het vertalen heeft hem echter ook geholpen bij het verwezenlijken van zijn grote passie. ‘Mijn werk bij het tribunaal wordt getransformeerd in literatuur’, zegt hij. Sodan vertaalt het literaire werk van Engelse en Amerikaanse auteurs en schrijft zelf gedichten. ‘Maar ik realiseer me ook dat literatuur complex en elitair kan zijn’, vertelt hij. Om iets te maken dat een breder publiek zou aanspreken, schreef hij een toneelstuk over geestelijk gehandicapten die door de artsen van de kliniek zijn verlaten en weigeren zich te identificeren met etniciteit. Hij won er in 2000 een internationale prijs mee in Oostenrijk.
De drie functionarissen delen hun liefde voor taal en literatuur, maar over het effect van het Joegoslavië Tribunaal denken ze verschillend. ‘Ik heb er nooit aan getwijfeld dat icty het juiste antwoord op de gruwelijkheden was’, zegt Aleksandra Bajazetov, ‘ook al wordt het in Servië door velen als een anti-Servisch instituut gezien. Ik was een groot voorstander van het tribunaal en hoopte dat het onbetwistbare feiten zou vaststellen en gerechtigheid zou brengen.’
Maar de vertaalster zou juist als functionaris van het icty in Den Haag steeds meer moeite krijgen met de logica van het tribunaal en de kunstmatigheid en grimmigheid van de juridische werkelijkheid. ‘Ik ben een leek met een sterke opinie en daarmee een nachtmerrie voor de jurist’, waarschuwt ze. Een van de kwesties waar ze tegenaan liep is dat de meeste verdachten waren aangeklaagd omdat ze vanuit hun positie sowieso verantwoordelijkheid voor de gepleegde misdrijven droegen. ‘Waarom moeten die processen dan zo eindeloos lang duren, terwijl het allemaal zo duidelijk ligt?’ vraagt ze zich af. Het meest teleurstellend waren voor haar de vrijspraken van de Kroatische generaal Ante Gotovina, van Jovica Stanisic, die het Servische hoofd van de inlichtingendienst was, van Franko Simatovic, chef van de geheime politie, en van stafchef van het Joegoslavische leger Momcilo Perisic.
‘Ik vond het na die vrijspraken moeilijk om nog te geloven in de goedertierenheid van de beroepsrechters’, stelt Bajazetov. ‘We hebben hier immers niet te maken met kleine criminaliteit, maar met zware, afschuwelijke en sadistische misdrijven.’ Opeens bekroop haar het ongemakkelijke gevoel dat ze het tribunaal met groeiend wantrouwen bekeek, nota bene net zoals de ‘paranoïde nationalisten’ waar ze juist niets van moest hebben.
De twee mannen zijn positiever. ‘De misdrijven zijn als een ziekte, en gerechtigheid is deel van de genezing’, oordeelt Dojcinovic. Sodan is ‘trots’ op het werk van het icty. ‘Het tribunaal ontmaskerde leugens en bracht de waarheid aan het licht. Leiders als Milosevic en Karadzic werden aangeklaagd. Ook al accepteren veel Serviërs, onder wie zich de grootste daders bevinden, hun zonden nog steeds niet. Wellicht heeft het op een cultureel niveau te maken met de orthodoxe opvattingen over het concept zonde. Mogelijk is er iets in de Servische cultuur dat hen ervan weerhoudt toe te geven dat er misdrijven zijn gepleegd.’
In Kroatië heeft de internationale druk om samen te werken met het tribunaal tot een mentaliteitsverandering geleid, stelt Sodan. ‘Niet alleen heeft het tribunaal de ogen van Kroaten over hun eigen rol in de oorlog geopend, Kroatië heeft ook zelf processen tegen eigen militairen gevoerd.’ Het recht heeft ervoor gezorgd, stelt hij, dat generaals zijn gestraft en op hun plaats zijn gezet, waardoor zij niet de politiek zijn ingegaan en de democratie in Kroatië zich kon ontwikkelen. Hij is optimistisch. Kroatië is lid van de Europese Unie. De toeristen komen weer. Het tribunaal heeft een zuiverende werking gehad. ‘We hebben geen andere keus dan de weg van internationale gerechtigheid te volgen. Het is het forum van restauratieve ethiek die het vertrouwen herstelt.’
Maar Aleksandra Bajazetov ziet het tribunaal niet als een instantie die slachtoffers een stem geeft. In de rechtszaal worden zij gereduceerd tot instrument – tot personen die primair binnen de juridische kaders een verklaring moeten geven. Hun eigen stem als slachtoffer klinkt juist fluisterzacht. De juridisering van hun lot leidde tot pijnlijke kwesties. ‘Het maakte voor de straf die een verdachte zou krijgen uit of de verkrachting van een vrouw of de moord op een persoon was gepleegd met het specifieke oogmerk om een gebied van een groep te zuiveren waardoor het gold als genocide, of dat de misdrijven zonder dat oogmerk waren gepleegd. Maar voor de verkrachte vrouw of de vermoorde persoon klinkt dat als een schijnargument, want het leed blijft hetzelfde, met of zonder dat oogmerk.’
‘Voor velen in Bosnië kwam het tribunaal te laat’, zegt Damir Sodan. ‘Gerechtigheid kan mensen helpen om deze vreselijke periode enigszins af te sluiten en wonden te genezen, maar het brengt de mensen die je bent verloren niet terug. Bovendien kan mismanagement van strafzaken, waardoor mensen vrijuit gaan, zelfs meer pijn doen dan niks doen. Het is ook pijnlijk voor Bosniërs dat Bosnië nog steeds niet op de rails is.’
Predrag Dojcinovic wijst op de verdachten. Als ze eenmaal als gedetineerden van het tribunaal in Den Haag in het cellenblok samenleven, realiseren ze zich dat ze geen probleem met andere etnische groepen hebben. Hij citeert hun woorden: ‘“In het detentiecentrum leven en koken we samen. We geven om elkaar en bieden steun en troost. Als iedereen zo goed met elkaar kon opschieten als nu, zou er nooit een oorlog zijn geweest.”’ Zo hoort het ook, zegt hij. ‘Alleen zou er geen oorlog moeten hebben plaatsgevonden om dat voor elkaar te krijgen.’

Naarmate de avond vordert, verandert de ambiance in De Balie. De muziek wordt luider, het publiek jonger. Inmiddels staat de muziek zo hard dat Dojcinovic zichzelf niet meer kan horen. Hij schreeuwt zijn antwoorden als hij wijst op de nalatenschap van het tribunaal. ‘Minstens zo belangrijk als de vonnissen’, roept hij, ‘is het archief.’ Het werk van het tribunaal heeft een schat opgeleverd van 9,5 miljoen documenten, dertienduizend video’s en tienduizend geluidsopnamen. Het is het ‘rijkste’ materiaal sinds het oorlogstribunaal van Neurenberg, waar nazikopstukken terechtstonden. Dojcinovic zet zich in voor de openstelling. ‘Iedereen moet in staat zijn van de geschiedenis te leren.’ Uiteindelijk, stelt hij, is de erfenis van het Joegoslavië Tribunaal niet alleen juridisch, maar zit die vooral in de mensen.
De muziek neemt het over. De hele avond heeft Dojcinovic op zijn stoel aan het tafeltje tegen de muur gezeten en geen enkele poging ondernomen een rondje door het gebouw te maken om herinneringen op te halen. Hij wijst naar de statige houten trap midden in het etablissement. Ooit besteeg hij die treden dagelijks. Hij wijst omhoog. ‘Mijn kantoortje bevond zich recht boven ons’, schreeuwt hij boven de stampende beats uit om diep adem te halen en een aanloopje naar een volgende zin te nemen. ‘Dit is mijn huis niet meer. Maar ik zal mijn stagiaires erop attenderen. Zij vinden dit vast heel leuk met al die jonge mensen hier.’
Hij doelt op de aanklagers-in-opleiding afkomstig uit voormalig Joegoslavië, die zijn geboren op het moment dat het land definitief uit elkaar viel. Voor hen zijn de nieuwe grenzen normaal. Ze zijn opgegroeid in Slovenië, Servië, Macedonië, Kroatië of Bosnië. Ze ontmoetten elkaar als collega’s bij het tribunaal in Den Haag. ‘Ze doen hun werk zonder vooroordeel naar de ander en worden niet geleid door een politiek van verdeel en heers. Ze halen koffie voor elkaar. Samen komen ze naar me toe met hun vragen. Ze trekken samen op en gaan samen uit. Het verwarmt mijn hart. Het is een zegen voor de mensheid om dit na een oorlog mee te maken. Het is fantastisch om op deze manier mijn land, Joegoslavië, weer te zien terugkeren.’
Het werk van het ICTY loopt ten einde. Aleksandra Bajazetov en Damir Sodan werken inmiddels niet meer bij het Joegoslavië Tribunaal
Beeld: (1) Josip Broz Tito en zijn vrouw Jovanka, Belgrado 1968. Foto: Philippe Le Tellier / Paris Match via Getty Images; (2) Jeugdfoto’s van Damir Sodan (links) en Aleksandra Bajazetov in het voormalige Joegoslavië; (3) Predrag Dojcinovic