Is George Bush zijn strijd om de «harten en geesten» aan het verliezen? Na de antioorlogsdemonstraties van zaterdag schreef The New York Times dat de wereld opeens «twee overgebleven supermachten» heeft: de Verenigde Staten en de mondiale publieke opinie. «President Bush lijkt oog in oog te staan met een hardnekkige nieuwe tegenstander: miljoenen mensen in de straten van New York en tientallen andere wereldsteden die zich uitspraken tegen een oorlog op basis van de voorliggende bewijzen.»

In een artikel in The Wall Street Journal van maandag, gewijd aan deze «mondiale weerzin», leggen westerse diplomaten uit dat Washington hun sympathie heeft verspeeld door achtereenvolgens het ABM-verdrag op te schorten, het Kioto-protocol niet te ondertekenen, het Internationaal Strafhof af te wijzen en het Zuid-Koreaanse «zonneschijnoffensief» te blokkeren. De Nederlandse ambassadeur in Washington, Boudewijn van Eenennaam, beklaagt zich over het «machtsmono polie» en de «arrogantie» van zijn Amerikaanse gesprekspartners. Het is voor het eerst dat zulke woorden worden opgetekend uit de mond van een Nederlandse ambassadeur. De krant beschouwt ze als een aanwijzing dat zelfs de trouwste bondgenoten het Amerikaanse Irak-beleid hooguit schoorvoetend steunen en de beleidsmakers wantrouwen.

Daarentegen vormden de demonstranten met de beste wil van de wereld geen supermacht. Er zat eigenlijk maar één lijn in alle protesten, zoals journalist Robert Fisk op de ochtend van de demonstratiedag voorspelde. «Waar het volgens mij op neerkomt», schreef hij in The Independent, «is dat we het beu zijn om leugens te slikken. We zijn het beu om als kinderen te worden toegesproken, te worden bestookt met krijgshaftige praatjes over de Tweede Wereldoorlog, griezelverhalen, desinformatie en doctoraalscripties vermomd als ‹inlichtingenrapporten›. We zijn het spuugzat te worden beledigd door mannetjes als Tony Blair of George Bush die al jaren plannen smeden om de kaart van het Midden-Oosten in hun voordeel te wijzigen.»

Kortom, voor het eerst sinds 11 september 2001 faalt de Amerikaanse propagandamachine. Dat is des te opmerkelijker omdat die machine gesmeerder loopt dan ooit tevoren. Het Amerikaanse leger heeft lering getrokken uit de vorige Golfoorlog (1991) en de Kosovo-oorlog (1998) en beschouwt «public diplomacy» tegenwoordig als een strategisch wapen van cruciaal belang. Washington moet niet meer zoals vroeger communiceren met andere regeringen, maar rechtstreeks met hun volken, is de redenering. Na de terroristische aanslagen contracteerde het Witte Huis de belangrijkste brand manager uit de Amerikaanse reclamewereld, Charlotte Beers, voor de taak om brand USA aan de rest van de wereld te verkopen.

Het informatiegevecht rond de Amerikaanse bombardementen op Afghanistan, enkele maanden later, werd apart aangepakt. Onder auspiciën van Blairs favoriete spin doctor Alistair Campbell werd een drietal Coalition Information Centers opgezet in Washington, Londen en Islamabad. Deze CIC’s moesten elke publicitaire uiting van de Taliban of al-Qaeda onmiddellijk beantwoorden met positieve «tegeninformatie». Inmiddels zijn deze initiatieven geconcentreerd in een Office of Global Communications in het Witte Huis onder leiding van Charlotte Beers zelf, die haar strategie afstemt met het Pentagon. Dat betekent niet dat Pentagon en Witte Huis voortaan meer openheid zullen betrachten. Ze willen de internationale informatievoorziening juist beter controleren.

In een artikel in de Los Angeles Times schrijft de gezaghebbende militair analist William Arkin dat minister Rumsfeld en zijn adviseurs «de grenzen tussen feitelijke informatie enerzijds en public relations, propaganda en psychologische oorlogvoering anderzijds uitwissen». Sinds vorig jaar wordt informatie in de officiële Amerikaanse oorlogsdoctrine beschouwd als een afzonderlijk wapen, even belangrijk als de diplomatieke, militaire en economische middelen die het verloop van een oorlog bepalen. Om dit te onderstrepen, droeg Rumsfeld op 1 oktober alle taken op het gebied van «informatie-oorlog» over aan het U.S. Strategic Command, de legerafdeling die tot nog toe verantwoordelijk was voor de nucleaire oorlogvoering. Het roemruchte Achtste Luchtmachteskader moest zijn bommenwerpers afstaan om de handen vrij te hebben voor «wereldwijde informatie-aanvallen».

Het vroegtijdig opgeheven Office of Strategic Influence, dat desinformatie van het Pentagon in de buitenlandse en binnenlandse media moest «planten», is nu uitbesteed aan een public-relationsfirma: The Rendon Group.

Directeur John Rendon, die in zijn vrije tijd in battle dress rondloopt en met soldaatjes in zandbakken speelt, is een oude bekende van het Pentagon. Hij verzorgde in 1989 de pr voor de Panamese oppositie tegen Manuel Noriega, in 1990 voor de verdreven emir van Koeweit en nadien voor de belangrijkste Irakese oppositiebeweging, het Irakees Nationaal Congres. Momenteel verschaft Rendon à raison van honderdduizend dollar per maand gekleurde informatie, «exclusieve reportages» en talkshowgasten aan onder meer Rupert Murdochs dagbladen en zijn tv-zender Fox News, die sinds 11 september 2001 pal achter Bush staan.

«Vietnam begon ook met een leugen», zei acteur Dustin Hoffman vorige week op het filmfestival in Berlijn. Zo ver hoeven we niet terug te gaan. De vorige Golfoorlog begon met de «moeder van alle leugens», in de wereld gezet door het pr-bureau Hill & Knowlton (h&k). Binnen twee weken na Saddams inval in Koeweit had de Republikeinse rechtervleugel een comité gevormd, Citizens for a Free Kuwait (CFK), om de belangen van de emir van het ministaatje te behartigen. Via het CFK werden tientallen pr-firma’s ingehuurd, waaronder Rendon en h&k, om op te roepen tot de «bevrijding» van Koeweit. h&k besteedde meer dan tien miljoen dollar aan persconferenties en andere media events, de productie van gruwelvideo’s over Saddams regime, het drukken van «Free Kuwait»-T-shirts of -bumper stickers en het beïnvloeden van Congresleden.

Het hoogtepunt van de campagne was een hoorzitting van de Mensenrechtenkamer van het Congres, waar een tiental door h&k getrainde en naar voren geschoven Koeweitse «getuigen» vertelden hoe Saddams troepen zich in hun land misdroegen. Kroongetuige was de vijftienjarige Nayirah, die beweerde dat ze met eigen ogen had gezien hoe Irakese soldaten in een ziekenhuis in Koeweit Stad honderden baby’s uit couveuses gooiden en op de kale vloer lieten sterven. Het verhaal bleek een verzinsel. Nayirah, die zich later ontpopte als de dochter van de Koeweitse ambassadeur in de VS, had het ziekenhuis nooit van binnen gezien. Volgens kenners van de materie bezorgde deze propagandasessie president Bush senior net voldoende Congresstemmen om Irak de oorlog te kunnen verklaren. Toen de waarheid aan het licht kwam, was de grondoorlog al achter de rug.

Geen wonder dat er van Colin Powells «indrukwekkende» bewijsvoering in de Veiligheidsraad met behulp van computeranimaties, luchtfoto’s en audiotapes niets beklijft. Wie herinnert zich niet de «luchtfoto» uit 1990 waarop Powell, destijds stafchef van het Amerikaanse leger, zich beriep om de Amerikaanse troepenopbouw in de Golf te rechtvaardigen. Die luchtfoto bewees volgens het Pentagon dat Saddam 250.000 soldaten en duizenden tanks had samengetrokken bij de grens met Saoedi-Arabië. De foto werd echter niet vrijgegeven. Journalisten van The Petersburg Times (een krant in Florida) kochten commerciële satellietfoto’s van hetzelfde gebied en lieten die analyseren door experts met jarenlange ervaring bij het Amerikaanse leger. Op de commerciële foto’s was geen spoor van Irakese troepen te zien, enkel van Amerikaanse jachtvliegtuigen en grondstations.

Zoals Fisk schrijft: wie kent ze niet, de pakweg vijftien Republikeinen die het Amerikaanse Midden-Oostenbeleid vormgeven? Het zijn dezelfden die sinds de jaren tachtig aansturen op Amerikaanse controle over alle strategische grondstoffen en belangen in de wereld. In 1990 waren ze de oprichters van Citizens for a Free Kuwait, in 1999 van het Balkan Action Committee voor de «bevrijding» van Kosovo. Tegenwoordig bundelen ze hun krachten in het Committee for the Liberation of Iraq, waarin wederom alle lijnen samenkomen: fundamentalistische christenen, conservatieve opiniemakers en (ex-)regeringsadviseurs als Perle, Kristol en Scheunemann, vertegenwoordigers van Irakese oppositiebewegingen, pr-functionarissen en voormalige inlichtingenofficieren.

Hun mailinglist wijst uit dat ze flink aan de weg timmeren. Zo meldt de lijst deze week: «Fox News Interviews, presentatie Greta van Susteren, elke avond om half elf, gewijd aan Saddams misdaden met medewerking van Irakese slachtoffers». Alle aangekondigde geïnterviewden zijn leden of medewerkers van het comité.

Het hoogst bereikbare in de info-oorlog is information denial, het blokkeren van onwelgevallige informatie. Ook op dat terrein boeken de Amerikanen stilletjes vorderingen. In 2000 lekte uit dat officieren van de afdeling Psychologische Oorlogvoering van het Vierde Leger als stagiairs bij CNN werkten. Dezelfde leger afdeling had in de jaren tachtig het personeel geleverd voor het Office of Public Diplomacy. Volgens een onderzoek van de Amerikaanse Rekenkamer maakte het OPD zich in die periode schuldig aan «verboden, geheime propaganda» inzake Midden-Amerika totdat het, in het voetspoor van de Iran-Contra-hearings in het Congres, werd opgeheven.

De «stage» van de psyops-officieren werd afgedaan als een onschuldige vergissing en de directie verklaarde dat de militairen geen invloed op de nieuwsgaring hadden uitgeoefend. De vraag of ze misschien een spionagemissie binnen CNN uitvoerden om de zender in de toekomst te kunnen manipuleren, werd weggelachen. Maar een dergelijke infiltratie was al in 1996 uitgestippeld in een vertrouwelijk document van de Luchtmacht, Military Operations in the CNN World. Op een conferentie enige maanden later verklaarde schout-bij-nacht Steffens, een hoge functionaris op het terrein van psychologische oorlogvoering, dat het leger de mogelijkheid overwoog om in tijd van oorlog commerciële nieuws satellieten te blokkeren en een «kegel van stilte» te scheppen boven het militaire operatiegebied.