Je zou kunnen zeggen dat Maya Angelou schrijfster werd op de dag dat ze als achtjarig meisje werd verkracht door de vriend van haar moeder. Ze vertelde het aan haar broer, die de familie verwittigde, waarop de man berecht werd. Zijn straf zou hij echter nooit uitzitten: hij werd vermoord – vermoedelijk, zo schreef Angelou later in haar memoires, door haar ooms. Na de moord op haar aanrander sprak het meisje vijf jaar lang niet, zich bewust van de kracht van het woord, dat blijkbaar in staat was tot afschuwelijke daden aan te zetten. Juist woorden zouden in haar volwassen leven haar belangrijkste voertuig worden. Ze maakte er haar eigen leven zichtbaar mee, evenals de worstelingen van miljoenen zwarte vrouwen in het door rassensegregatie verscheurde Amerikaanse Zuiden.

De levens van zwarte vrouwen in het Zuiden van voor de emancipatoire jaren zestig werden niet bepaald als materiaal voor succesvolle memoires gezien. Dat veranderde met de publicatie van Angelou’s wereldberoemde I Know Why the Caged Bird Sings (1969). Na ‘Cage Bird’ zouden nog vijf delen volgen, waarvan het laatste in 2002. Daarin schreef Angelou over haar leven als alleenstaande moeder, haar liefde voor haar broer, de complexe verhouding met haar moeder. En ze schreef over de collectieve pogingen om sociale verandering te bewerkstelligen, de hoop en teleurstellingen die ze als activiste in de Amerikaanse burgerrechtenbeweging te verwerken kreeg – met als dieptepunt de moord op Martin Luther King Jr., nota bene op haar veertigste verjaardag, 4 april 1968. In een necrologie schreef The New York Times dat haar ‘literaire stem een door Shakespeare en Dunbar beïnvloede formaliteit combineerde met een krachtige, directe wijsheid die zo overvloedig aanwezig is in de verteltraditie van Afrikaans-Amerikaanse vrouwen’. Angelou’s stem bereikte wellicht nooit een groter publiek dan toen ze in 1993 op de nationale televisie het gedicht On the Pulse of Morning voorlas, ter gelegenheid van de inauguratie van president Bill Clinton, die net als Angelou arm opgegroeid was op het platteland van de zuidelijke staat Arkansas.

Marguerite Ann Johnson werd op 4 april 1928 geboren in St. Louis, Missouri. Ze werd Maya genoemd, de bijnaam die ze van haar oudere broer kreeg. Haar vader was een diëtist in de marine, volgens Angelou verbitterd over zijn bescheiden carrière. Ze beschreef hem in haar memoires als een ‘eenzame man, die zijn “persoonlijke niche” zocht in de fles, onder vrouwenrokken en in kerkwerk’. Haar moeder reeg de meest uiteenlopende neringen aaneen, waaronder verpleegster, hoteleigenaar en croupier.

Haar ouders scheidden toen Maya drie was, waarop de twee kinderen naar hun grootmoeder in Arkansas verhuisden. Over het dorp waar ze terechtkwam, schreef ze later dat het ‘met zijn stof en haat en benauwdheid zo Zuidelijk was als maar kon’. Tijdens een bezoek aan St. Louis had Maya de noodlottige aanvaring met haar moeders vriend. Toch voegde ze zich als tiener weer bij haar moeder, die inmiddels in San Francisco woonde. Ze studeerde er dans en toneel, maar zag zich al gauw gedwongen om voltijds te gaan werken toen ze, zestien jaar oud pas, zwanger werd en een zoon kreeg, Guy. Ze pakte aan wat voor haar voeten kwam. Ze werd de eerste vrouwelijke zwarte tramconducteur in San Francisco, maar werkte ook als nachtclubdanseres, hamburgerbakster, chef-kok in een Creools restaurant, prostituee en hoerenmadam.

Ze was kortstondig getrouwd met een Griekse zeeman, Tosh Angelos, waarna ze onder de naam Angelou, een verbastering van haar ex-mans achternaam, een carrière als calypsodanseres en -zangeres begon. Haar imposante persona – ze was lang en had een diepe stem – bleef niet onopgemerkt: in 1954 werd ze gevraagd voor een rol in de door Truman Capote geschreven Broadway-musical House of Flowers. Ze koos er echter voor om als danseres op wereldtournee te gaan met de volledig door zwarte artiesten uitgevoerde musical Porgy and Bess.

Angelou’s dorp was ‘met zijn stof en haat zo Zuidelijk als maar kon’

Eind jaren vijftig, als beginnende dertiger, vestigde Angelou zich in New York. Ze trad er op in het beroemde Apollo Theater in Harlem, schreef er haar eerste memoires en kreeg in 1973 een rol in de Broadway-musical Look Away, waarvoor ze een Tony-nominatie kreeg. Het was ook in New York dat Angelou zich ontpopte als een bevlogen burgerrechtenactiviste. Zo was ze actief in het Harlem Writers Guild en werd ze coördinator van de New Yorkse afdeling van Martin Luther Kings organisatie, de Southern Christian Leadership Conference. In dit activistische milieu ontmoette Angelou de Zuid-Afrikaanse burgerrechtenactivist Vusumzi Make, met wie ze naar Caïro verhuisde, waar ze redactioneel medewerkster werd van het tijdschrift The Arab Observer. Terug in New York, haar relatie met Make was inmiddels verbroken, hielp ze Malcolm X bij het oprichten van de Organization of Afro-American Unity, die nadat hij was vermoord in 1965 werd opgeheven.

Toch zal Angelou eerst en vooral voortleven als schrijfster van memoires. In A Song Flung up to Heaven (2002) beschreef ze hoe een Random House-redacteur haar eind jaren zestig ertoe probeerde te bewegen een autobiografie te schrijven. Het leek haar niks, ze wilde liever dichter en toneelschrijver worden. De redacteur gooide het vervolgens over een andere boeg. ‘Je hebt waarschijnlijk gelijk dat je geen autobiografie wilt proberen’, zei hij, ‘want het is bijna onmogelijk om een literaire autobiografie te schrijven.’

‘Ik begin morgen’, antwoordde ze.

Afgelopen woensdag stierf Angelou, 86 jaar oud en al jaren worstelend met hartproblemen, in haar huis in North Carolina. Op 23 mei had ze de wereld voor het laatst van zich doen horen. Ze twitterde: ‘Luister naar jezelf en in die stilte hoor je wellicht de stem van God.’


Beeld: 1974 (Craig Herndo/The Washington Post/Getty Images).