Hoe vrij kun je zijn? Zo veel mogelijk los van verplichtingen, verantwoordelijkheden, de waan van de dag. Vooral bezig zijn met je eigen hoofd en wat zich daar zoal in afspeelt. Met handige handen vorm geven aan de ideeën die erin ontstaan. En daar dan van kunnen leven. Want hoeveel is daar nu echt voor nodig?
Dat het leven heel vrij kan zijn, bewijst kunstenaar Joost Conijn. In korte broek, oud T-shirt en op blote voeten ontvangt hij zijn bezoek aan het hek van het gekraakte adm-terrein in Amsterdam-West. Al zes jaar woont hij hier, in een woonwagen op het gras. Joost Conijn: «Ik had ruimte nodig om het vliegtuig dat ik rond 2000 in Eindhoven had gebouwd rond te laten rijden, en hier kon dat. Nu staan er struiken en metershoge bomen, maar toen was het nog helemaal leeg en woonden er ook veel minder mensen dan de ongeveer 120 die hier nu zijn.»
Conijn moest na de experimenten met zijn vliegtuig ook ergens slapen en kocht daarom een woonwagen, zette die op het veld, en had daarmee een huis. Zó moet kamperen ooit bedoeld zijn: kniehoog gras, tsjirpende krekels, schaduw gevende bomen, wijde lucht, her en der een woonwagen, een enkel medemens, stilte en rust. De sporen van rommelen, knutselen, uitproberen en bouwen zijn overal. Want hier wonen creatievelingen, zonderlingen, mensen die om uiteenlopende redenen botsen met de gereguleerde maatschappij. Die ruimte nodig hebben. En veel vrijheid.
Conijn vindt dat er te weinig van dit soort vrije plekken bestaan: «Dat is echt jammer. Want volgens mij is het juist goed als in principe iedereen zijn eigen huis zou kunnen bouwen. Hoe je maar wilt. Maar je kunt bijna nergens je gang gaan. Overal zijn regeltjes en voorschriften, mensen die zich met je bemoeien.» Helemaal vrij daarvan is het adm-terrein ook niet. Eind vorig jaar deed de politie nog een grote inval, op zoek naar milieudelicten. «Keken ze onder alle wagens, liepen overal rond. Maar ze konden ons weinig maken.»
Dus vooralsnog mogen oude auto’s, bussen en caravans hier blijven staan totdat iemand er iets mee gaat doen: uit elkaar halen, erin wonen, gebruiken voor een voorstelling. Het centrale gebouw op het terrein waarin ook Conijn een werkplaats heeft ziet er van buiten uit als een Pippi Langkous-huis. Een speelplek. Waar het niet geeft als iets mislukt of geen zin of reden heeft. Het proberen te maken was reden genoeg.
Tegen Conijns schuurtje leunen een paar vliegtuigvleugels. «Die mocht ik ophalen bij het vliegveld in Hilversum. Ik kan ze nog wel eens gebruiken, denk ik. Maar ze zijn ook goed om naar te kijken, om te zien hoe zoiets in elkaar zit.» Het liefst zou hij een slaapzak achter in een zelfgemaakt vliegtuig leggen, opstijgen en zo rond de wereld gaan: «Met vliegen ben je niet snel klaar. Het heeft met zoveel te maken: thermiek, wolken, wind, de technische kant, het natuurkundige. Ik begon heel simpel: zette een stoel neer en ben daaromheen een vliegtuig gaan bouwen. Sindsdien laat het me niet meer los.»
Volgens Joost Conijn (35) gaan alle stukken die over hem geschreven worden meer over degene die ze schrijft. Omdat iedereen kijkt en vraagt vanuit zijn eigen achtergrond en interesses. Een gegeven waarover Luigi Pirandello tachtig jaar geleden het intrigerende Iemand, niemand en honderdduizend schreef. Wie ben je? Niet één iemand kennelijk, maar zoveel verschillende iemanden als er medemensen zijn die een beeld van je hebben.
Daarom: op mij maakt Conijn een dromerige indruk. Hij kan goed in de verte staren, zijn zinnen laten dwalen of langzaam laten uitdoven. «Ja, ja, ja….» Het verbaast daarom dat hij zegt heel druk te zijn, altijd dingen te moeten doen, zelden rust in zijn hoofd te hebben: «Ik denk wel eens: hou op! Dan ga ik wielrennen; zeker drie keer per week doe ik mee aan een wedstrijd. Anderhalf uur keihard trappen. Dan bén ik fietsen. Daarna ben ik licht en leeg en alles vergeten. En kan ik gewoon gaan slapen.»
Verveel je je wel eens?
Joost Conijn: «Nee nooit. Eerder het omgekeerde. Ik ben altijd bezig met allerlei dingen. Maakte vroeger eigen kleding, en schoenen. Een huisje. Een auto.»
Als Conijn zijn gang kan gaan, ontstaan er mooie projecten. Los van de wereld. «Zelf dingen verwezenlijken, daar gaat het mij om.» Hij bouwde een hek in de Marokkaanse woestijn, gemaakt van een in de lengte doorgezaagde auto. Een achteruitrijdfiets. Een auto van hout, die ook op hout reed, waarmee hij naar Albanië reisde. Een vliegtuig dat na wekenlang ploeteren in de Sahara zelfs even in de lucht bleef. Een tweede vliegtuig, dat in Tsjechië neerstortte. Hij maakte de film Siddiequa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifi, over de kinderen die net buiten het adm-terrein woonden en hun school- en toezichtloze dagen vulden met spelen; het leven leven in zijn opperste vorm. Hutten bouwen, broodjes stelen en die boven een kampvuur roosteren, door de modder rollen, op brommers crossen.
Was jij als kind ook zo?
«Nee, helemaal niet. Ik ging naar de Vrije School. Maar verder… Ik deed wel altijd dingen die niet bij de tijd pasten. Ik zat bijvoorbeeld op de Jeugdbond voor Natuurstudie, niet echt iets waar je mee voor de dag kon komen. En ik was al heel vroeg bezig met ligfietsen, toen niemand dat ooit gezien had. Nee, ik twijfelde nooit zoveel aan mezelf. Het is toch míjn leven, waarom zou ik dat inrichten naar de ideeën of opvattingen van een ander?»
Werd je als lastig ervaren?
«Mwah. Misschien. Maar ik trok me eigenlijk van weinig iets aan. Ben altijd m’n eigen gang gegaan. Me aanpassen was nooit een optie. Het duurde wel jaren voordat botsende reacties daarop veranderden in: wat doet die jongen eigenlijk fijn waar hij zin in heeft. En nu draag ik dat ook steeds meer uit. Dat je dit allemaal kunt doen. De meeste mensen houden zelf een soort systeem in stand waarin ze alleen maar achter elkaar aan lopen. Maar er kan zoveel méér.»
Conijns laatste project is een film voor de Humanistische Omroep. Over Nederland moest-ie gaan. Dus ging Conijn naar Marokko: «Omdat hier veel Marokkanen wonen en de islamitische cultuur een onderdeel van de Nederlandse cultuur is geworden. Zet je idee maar op papier, zeiden ze. Maar ik zet nooit iets op papier. Straks ga je nog doen wat je op je papier hebt gezet. Allemaal ballast.»
Conijn vertrok. Zonder plan met twee vrienden en drie fietsen naar Marokko, het land dat hij al vaker had bezocht en waar hij gek op is. De eerste dag werd zijn mobiele telefoon gepikt. «Vond ik helemaal niet erg. Dan ben ik die vast kwijt, ruimt lekker op, dacht ik.» Het zegt veel over Conijns algemene benadering van problemen («juist tegenslagen zijn fascinerend, en hoe je die het hoofd biedt»): het is niet zo dat hij uit een soort doorslaand idealisme alles wat Marokkanen doen met de mantel der liefde bedekt. Hij meent het oprecht als hij zegt dat de mensen er zo aardig zijn, dat je er altijd kunt blijven eten en slapen. Het zijn zijn eigen ervaringen.
«Wij weten geen raad met die hartelijkheid, met die fysieke vriendschap. Ik wil met deze film laten zien hoe het is om in een land te komen waar je niet weet hoe je je verhoudt tot alles wat je ziet en ervaart. Waar je steeds niet weet hoe je je moet gedragen. Ik wil laten ervaren hoe Marokkanen zijn, hoe ze leven. Zonder al die stigma’s en rolbevestigingen. ‹Kutmarokkaan›, hoe is het mogelijk dat dat bijna een gewoon woord is geworden? Ik ken er niet één. Hier in Nederland ga ik altijd op Marokkanen af. Een praatje maken. Ik merk dan hoeveel vooroordelen er zijn, over en weer. Laatst sprak ik bijvoorbeeld drie jochies aan in het centrum van Amsterdam. Dan merk je dat hun vooroordeel is dat wij alleen maar slecht over hen zouden denken. Maar als ik vraag waar ze vandaan komen en zeg dat ik daar ook geweest ben, is het ijs snel gebroken en kun je een gewoon gesprek gaan voeren. Waarin iedereen is wie hij is, zonder al die opgelegde benoemingen.»
Na die anderhalve maand filmen in Marokko dit voorjaar was de terugkomst in Nederland een harde overgang: «Je wordt zelf ook een soort Marokkaan. De hele dag thee drinken, geen schema, heel rustig het leven leiden. Daar zit wel wat in. Ik probeer dat hier ook te doen; vind één afspraak op een dag al veel.»
Gelukkig voor Conijn is er het domein van de kunst, waar ruimte is voor afwijkende zaken. «Als kunstenaar kan ik autonoom zijn en mijn leven leiden zoals ik dat wil. Soms denk ik wanneer ik het stervensdruk heb: ik moet personeel in dienst nemen. Maar ik kan er niet goed tegen wanneer anderen aan mijn werk zitten, en voordat je het weet heb je een heel bedrijf en moet je omzet maken en ben ik m’n vrijheid kwijt. Nee, ik doe het allemaal zelf wel.» Hij kijkt langs zijn woonwagen de lege lucht in. «Ik geniet hier echt. Het is zo’n mooie plek. Je hebt niet meer nodig dan wat hier is. Dit is al zo veel.»
Siddiequa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifi is tot en met 17 september te zien in het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem. De Humanistische Omroep zendt de film het komende seizoen uit