ALS IK BINNENKOM in zijn appartement in Brussel is hij druk aan het telefoneren (‘Nee, dat lukt echt niet. Ik hoop dat je daar begrip voor hebt. Ik moet kiezen. Ik kan per dag maar een enkel ding goed en geconcentreerd doen’). Ook tijdens ons gesprek wordt hij regelmatig gebeld. Over interviews (‘Iemand van de redactie van Pauw & Witteman’), organisatorische kwesties (‘Dat nummer van Neil Young in de film, daar hebben we nog geen toestemming voor. Maar we krijgen Young maar niet te pakken’) en uitzendrechten (een korte blik opzij op een sms’je werpend: ‘Oké, de Oostenrijkse tv gaat hem uitzenden’).
Hij praat vriendelijk en zakelijk. Met zachte, beschaafde stem, zorgvuldig formulerend, in goed lopende zinnen. Docerend bijna. Hij heeft zelf besloten waar dit gesprek over moet gaan en laat zich door afleidende vragen niet van de wijs brengen. Op de allereerste vraag, een onverhoeds en ogenschijnlijk ongerijmd ‘Ben je boeddhist?’, reageert hij in het geheel niet verrast. ‘Bijna’, is het onmiddellijke antwoord. En na een korte stilte: ‘Ja, ik mediteer.’
In het anderhalf uur durende Episode 3 volgen we Martens op zijn reizen door de Democratische Republiek Congo, het voormalige Belgisch Congo. De meeste beelden die hij toont zijn gemaakt in het oosten en midden van het land, enkele in de hoofdstad Kinshasa. De inhoud is bekend, de omstandigheden daar kennen we uit-en-te-na: honger, geweld, verwoesting, uitbuiting, vertwijfeling, cynisme, Artsen zonder Grenzen, VN-troepen, oorlogsfotografen, vluchtelingen, you name it. Maar door zijn koel-registrerende benadering, die grenst aan absurdisme, weet Martens ze ons ‘als nieuw’ voor te schotelen, ze een gezicht te geven, en nog een gezicht, en nog één. Episode 3 grijpt je aan, ontregelt je.
Martens: ‘De emoties die je ervaart bij het kijken naar zulke beelden, daar wordt de wereld niks beter van. Empathie lost de problemen van die mensen niet op. Je houdt ze er in feite mee op afstand. Medelijden helpt niet. Daarom heb ik geprobeerd om het medelijden buiten de deur te houden en me op te stellen als representant van het kijkerspubliek, de tv-beeldenconsument, met al zijn vooringenomen ideeën en onuitgesproken aannames. Het idee bijvoorbeeld dat die mensen dom zijn, anders waren ze wel rijker geweest en hadden ze ons gekoloniseerd. Ik ben geen haar beter. We worden geregeerd door eigenbelang. Daarom staan we machteloos. Ik heb de taak op me genomen dat op tafel te leggen, en daar niet leugenachtig over te doen. We zijn machteloos omdat we onze macht niet willen opgeven. Ook ik ben gehecht aan mijn privileges, aan zekerheid, aan erkenning.’
Martens’ zakelijke benadering vindt haar hoogtepunt in de theorie- en praktijklessen die hij aan plaatselijke fotografen geeft in het fotograferen van lijken, verkrachte vrouwen en hongerende kinderen (‘Dat zijn de beelden die we in het Westen willen’). Martens rekent voor dat ze daarmee duizend keer zo veel kunnen verdienen als met de foto’s van bruiloften en andere feestelijkheden die ze gewend zijn te maken (‘Daar is geen vraag naar in het Westen’). Armoede is een natuurlijke hulpbron, benut die, is de boodschap.
Martens nu: ‘Ik meen dat ook echt. En het zou niet alleen hun ten goede komen, maar het hele dorp, de hele plaatselijke economie.’ Overigens heeft hij nog steeds contact met die fotografen: ‘Een paar dagen geleden had ik ze nog aan de telefoon. Was hun winkeltje weer verwoest. Gebeurt eens in het half jaar, golft de oorlog over hun dorp heen. Heeft niemand meer wat. Stuur ik weer wat geld.’
Martens zelf is de hele film door nadrukkelijk in beeld. ‘De Renzo in de film is natuurlijk een personage. Het is niet dezelfde Renzo als die hier aan tafel met jou zit te praten. Al lijken we wel veel op elkaar. Ik ben geen acteur.’ De soms pijnlijk-grappige rol die Martens als zichzelf speelt in de film is een combinatie van ontwikkelingswerker, onderzoeksjournalist, missionaris en ontdekkingsreiziger. Die laatste in een hedendaagse variant: die van de ramptoerist, op zoek naar een beter ik. ‘Experiencing your suffering makes me into a better person. I thank you so much’, zegt het personage Renzo tegen een hongerende plantagearbeider. Martens: ‘Dat is iets wat je vaak hoort. Alleen zeggen we dat niet tegen hen, maar tegen elkaar, hier, in het Westen. Onlangs nog filmster Angelina Jolie, fris terug van vluchtelingenkampbezoek, die zegt: “Die mensen gaan door zo’n harde, moeilijke periode, en toch staan ze elke dag weer op en lachen ze, ondanks alles. Wat een levensenergie! Daar kan ik heel veel van leren.” Dat klopt ook. Je kunt er heel veel van leren. Helaas heb ik nog niet gemerkt dat die boodschap doorgegeven wordt aan die arme mensen van wie we zo veel leren. Het zou toch een hart onder de riem zijn voor ze. Zingeving is een belangrijke niche in de economie. Door zich in hun armoede te laten fotograferen verlenen ze ons een emotionele dienst. We leven in een markteconomie. Het zou dus logisch zijn ze voor die dienst te betalen.’
Episode 3 is niet een film over Congo: ‘Het is een film over hoe wij kijken naar Congo. Eigenlijk gaat Episode 3 helemaal niet over Congo. Hij gaat over ons. Over ons kijken. Het is een film over machtsrelaties in het kijken, over de vraag wie bepaalt hoe er gekeken wordt, over de vraag wie wie waarom bekijkt.’ In Episode 1, waarvoor hij naar Tsjetsjenië trok, sneed Martens hetzelfde probleem aan. Ook Episode 2, waarmee hij nu bezig is (‘Maar daar zeg ik verder niets over’) zal zich ermee bezighouden: ‘Het kijken naar foto’s en filmbeelden uit oorlogs- en ellendegebieden is onderdeel van een bredere economische machtsverhouding. Kijken, dat wil zeggen kijken zoals dat geformatteerd wordt door de media, door ngo’s als Artsen zonder Grenzen, door de Verenigde Naties, heeft de pretentie dat het op een of andere manier iets zou verhelpen aan die machtsverhoudingen. Ik ben bang dat het kijken juist een integraal onderdeel is van die machtsverhouding.
Ik heb niet zo veel verstand van cacaoproductie of hulpverlening, maar wel het nodige van kunst, dat wil zeggen van de problematische relatie tussen wat wordt afgebeeld en dat wat afbeeldt, van hoe die twee zich tot elkaar verhouden. Een serieus kunstwerk is zich altijd bewust van die relatie. Dat is al honderd jaar zo. Een serieus kunstwerk is zelfreferentieel. Een serieus kunstwerk gaat altijd in de eerste plaats over zichzelf, en pas in tweede instantie over iets anders. Een schilderij hoort te weten dat het in eerste instantie geen landschap is, om maar wat te noemen, maar verf op doek. Een serieus schilderij heeft het daar over. Zoals we allemaal eerst over onszelf moeten spreken voor we het over iets anders hebben.
Deze film poogt dat te doen, die poogt het over zichzelf te hebben. Net zoals het werk van kunstenaars als Joseph Kosuth en Robert Ryman dat doet. En dat van Cézanne. Ik voeg me in die traditie. Jan Hoet noemde dat soort werk ooit “bakens van licht”. Vanwege hun autonomie. Die zelfreferentiële strategie kun je ook loslaten op de wereld. Om er de wereld mee te ontsluiten. Met een ontleedmes snijd je als het ware in de werkelijkheid zoals we die op tv zien, opdat die zich openplooit en je ziet wat kijken eigenlijk is, en wat bekeken worden eigenlijk is. Ik denk dat de meeste documentaires dat niet doen, geen vensters op de wereld zijn, maar doorgeefluiken van belangen. Ze hebben het niet over zichzelf. Goede kunst kijkt zichzelf in de ogen, en dat heeft consequenties voor de wereld. Er zijn weinig plekken in de maatschappij waar kwaliteiten als liefde en mededogen tot wasdom kunnen komen. Kunst is zo’n plek. De wereld heeft heel veel behoefte aan liefde, en aan waarheid, aan waarheid voorbij waarheid, aan waarheid voorbij feiten. Kunst is daarvoor.’
We hebben het nog over de grote neonsculptuur die hij op zijn tochten meezeulde – beter gezegd: door dragers liet meezeulen – en liet opstellen in de bush. ‘ENJOY POVERTY’ is de boodschap in grote blauwe letters, met daartussen een veel kleiner woordje in rood: ‘please’. ‘Dat was het enige wat vooraf vaststond, dat ik die reclameboodschap ergens zou opstellen. Het moest de lokale bevolking aansporen te proberen munt te slaan uit de armoede. Ik had ook bedacht dat het bij het kijkerspubliek in het Westen als reclame kon dienen voor het lokale product, de armoedebeelden dus. En zou dat allemaal niet lukken, dan was het altijd nog een aansporing aan hen om zelf van hun armoede te genieten.’ Op de vraag waarom het in het Engels en niet in het Lingala of Frans is, antwoordt hij een beetje gepikeerd: ‘Een kunstwerk, en ook de marketing van een kunstwerk, dient zich aan allerlei codes te houden omdat het anders niet als kunstwerk herkend wordt. Voor de interpretatie van het werk als ook een kunstwerk is het nodig dat het in het Engels is. Anders was het alleen maar een raar project geweest.’
Renzo Martens, Episode 3: Enjoy Poverty. Tijdens het Idfa op 22, 25 en 27 november. www.idfa.nl