Het is ongelooflijk belangrijk wat er straks met de aftrek van de hypotheekrente en de aow gaat gebeuren. Maar nu de binnenlandse verkiezingsstrijd al is aangebroken, lijkt het me ook nuttig om het debat over onze buitenlandse politiek te beginnen. Of beter nog, daaraan voorafgaand met een verklaring te komen van wat dit beleid feitelijk is, in doelstellingen en uitvoering. Dat is verre van duidelijk.
De nieuwe vaagheid is begonnen toen het kabinet-Balkenende in 2003 besloot de oorlog in Irak te steunen, politiek, maar niet met soldaten. Den Haag had zich door de Britse en Amerikaanse regering ervan laten overtuigen dat Saddam Hoessein massavernietigingswapens had, die misschien wel binnen drie kwartier konden worden afgevuurd. Dit alles volgens de geheime diensten van onze bondgenoten. Onze eigen Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (mivd) had het idee dat de collega’s het overdreven, maar dit maakte op de Nederlandse ministers geen indruk. Een uitvoerig verslag van de bevindingen van de mivd, geschreven door Joost Oranje, staat in NRC Handelsblad van 12 juni 2004. Nederland werd voorlopig theoretisch medeplichtig aan de oorlog.
Nadat volgens president Bush op 1 mei 2003 de grote strijd voorbij was, kwam in augustus van dat jaar een Nederlands detachement helpen bij de wederopbouw, in de rustige provincie Al-Mutannah. Zo werden we ook praktisch medeverantwoordelijk voor de zich gestaag uitbreidende vergissing. Sergeant Steensma sneuvelde, een Nederlander schoot een Irakees dood, er kwam een proces van en ten slotte werd onze militaire aanwezigheid niet verlengd. Daarmee was aan het daadwerkelijke deelgenootschap in de Amerikaanse buitenlandse politiek voorlopig een einde gekomen. De Nederlandse aanwezigheid heeft voor het grote resultaat geen verschil gemaakt: de chaos in Irak duurt voort.
Afgelopen weekend hebben de oorlogsleiders Bush en Blair wat bedremmeld erkend dat er «vergissingen zijn gemaakt». Dat is zacht uitgedrukt. Een hoofdartikel in The New York Times over het samenzijn van Bush en Blair besluit als volgt: «Het was buitengewoon hinderlijk dat ze hun spijtbetuigingen lieten volgen door dezelfde oude fantasie van ‹we houden koers›. Voor Bush is de tijd gekomen een koers uit te zetten die kan worden gevolgd, of toe te geven dat er geen koers is.»
Intussen is Nederland met soldaten opnieuw deelgenoot in de strijd tegen het internationaal terrorisme. In Afghanistan gaat het in navo-verband, maar dat maakt voor de grote koers geen verschil. Er worden geen belangrijke beslissingen genomen die het Pentagon niet wil. En ook hier gaat het de verkeerde kant op. De verslagen Taliban zijn zich aan het herstellen, met de papaverteelt gaat het als vanouds. Afghaanse boeren voorzien de markt in het Westen van heroïne en niemand weet hoe ze op een andere manier aan de kost zouden moeten komen. (Zie de reportages van Joeri Boom en Jeroen Oerlemans in De Groene Amsterdammer.) Voor het Westen is Afghanistan weer frontgebied, net als Irak. Dit alles na vijf jaar van «staying the course» en «we will prevail».
In de strijd tegen het internationaal terrorisme is Nederland tot op de dag van vandaag een braaf en zwijgend meelopertje. Binnen de eigen grenzen zoeken we op onze eigen manier ruzie over integratie, het lot van de moslimvrouw, het karakter van de islam, de maximale hoogte van een moskee en hoe je als vluchteling lid van de Tweede Kamer kunt worden en dan toch weer je paspoort kunt kwijtraken. Geen zee gaat ons te hoog. Buiten de huisdeur van de natie zijn we een dociele knecht van de grote oorlogsleider, die intussen vijf jaar van «vergissingen» achter de rug heeft.
Volgend jaar hebben we verkiezingen. Het nieuwe kabinet heeft daarna nog bijna een jaar met de oude Amerikaanse president te maken. Onze politieke leiders zijn aan de kiezers verplicht uit te leggen van welk buitenlands beleid ze voorstander zijn, welke risico’s ze bereid zijn te dragen en waarom. Ik wil door mevrouw Halsema en mevrouw Verdonk, de heren Rutte, Verhagen, Bos en Wilders en alle lijsttrekkers en specialisten uitgelegd krijgen wat hun koers is, niet alleen in «de oorlog tegen het internationaal terrorisme». Ze zijn ook verplicht oorzaak en definitie van dit terrorisme te geven en dan te verklaren wat naar hun inzicht de beste manier is om het te bestrijden en in welk bondgenootschap.
Een regering die bereid is soldaten naar een gevechtsterrein te sturen, neemt daarmee de belangrijkste van alle politieke beslissingen. De kiezer heeft het recht ruim van tevoren te weten welke koers de volgende regering wil volgen, met welke bondgenoten, en waar de grenzen van de solidariteit liggen. Met kritiekloze hondentrouw aan het bushisme zijn we in vijf jaar niets opgeschoten. Onze buitenlandse politiek moet nu hoog op de agenda van de verkiezingsstrijd.