Moet ik dit nu wel doen, dacht ik. Dit is toch zo’n onderwerp waaraan je je vingers niet wil branden? Je kunt het immers nooit goed doen bij die lui: óf je wordt aangevallen door de wat droeve figuren die al anderhalf jaar volledig in beslag worden genomen door het ‘genderkritische debat’ dat in de VS en Engeland woedt, óf je gebruikt uit onwetendheid één keer het verkeerde voornaamwoord en de woke-meute wil je meteen aan de hoogste boom opknopen. Je ziet al voor je hoe je vijanden zich verkneukelen: ‘Die sukkel beweerde dat cancelcultuur niet bestond en look at him now! De revolutie eet haar kinderen op! Hahaha!’
Heeft u door hoe vakkundig ik me in een gunstige uitgangspositie heb gemanoeuvreerd? Hoe ik de redelijkheid zelve ben, en iemand die er geen enkel belang bij heeft om zich over een netelige kwestie te buigen maar die uit nobele overwegingen bereid is dat toch te doen – hij is nu eenmaal mediacolumnist, nietwaar?
‘Zien we in de media wel genoeg kritische vragen rond transgenderzorg? Volgens transactivisten zijn die kritische vragen niet nodig want is er niks aan de hand. Maar is dat wel zo?’ twitterde Medialogica in aanloop naar een uitzending.
Dat klinkt, dacht ik, als medialogicalogica. Ik wist ook niet precies wat dat was, maar op basis van mijn instinct durfde ik meteen al te concluderen dat hier meer aan de hand moest zijn. Was ik daarmee vooringenomen? Of was het een uitdrukking van mijn immer kritische geest?
Het scheen me toe dat de makers voor een frame hadden gekozen dat zo ongeveer overeenkwam met de beschrijving in de tweet – en wat ook opviel was dat dat frame rechtstreeks was overgenomen van een van de partijen in de discussie waarover de uitzending in theorie moest gaan. Een mediasocioloog had in de NRC gesuggereerd dat Nederlandse media uit angst voor kritiek niet over een debat over transzorg schreven. ‘De ontwikkelingen in Amerika, de discussie over die diagnose’, zo vatte hij dat wat volgens hem bleef liggen in de uitzending samen.
Ik dacht aan wat een dag eerder boven de Flexibele Opiniemaker-rubriek in de Volkskrant had gestaan: ‘Is het een trend of zag ik het op internet?’
Maar het was meer dan alleen dat. Er was de wijze waarop trans mensen die spijt hadden als kritische ervaringsdeskundigen werden gepresenteerd en trans mensen die zich hard maakten voor andere zorg, mensen die toch niet minder ervaring hadden en niet minder kritisch leken, als activisten. Welke vragen bestempel je als kritisch? Wiens onvrede doop je activisme?
En dan waren er nog al die andere mensen die er zo duidelijk niet namens zichzelf hoefden te zitten, die zaten er namens instituties. Ze werden geïntroduceerd met een functieomschrijving of hun staat van dienst. Ze waren netjes gekleed en ze spraken over dingen als het bewaken van bepaalde processen en het belang van een kritische houding en zorgvuldigheid. Zorgvuldige zorgverlening, zorgvuldige wetenschap, zorgvuldige journalistiek.
Er zaten een hoop mensen tussen die het slachtoffer waren geworden van het allerergste wat een mens kan overkomen: kritiek op internet. Want dat leek me het werkelijke, onuitgesproken onderwerp van de uitzending te zijn, al wist ik niet of de makers dat zelf doorhadden. Deze kritiek werd niet uitgediept, maar ze was zeker geen uitdrukking van een kritische houding: het was slechts iets waar een vage dreiging van uitging.
Dat een deel van zulke kritiek, als je een beetje welwillend luistert, wellicht juist ook gaat over het belang van zorgvuldigheid – zorgvuldige wetenschap, zorgvuldige zorg, zorgvuldige journalistiek – en hoe je dat begrip definieert, werd nergens het onderwerp van de discussie. De discussie was het onderwerp van de discussie.
Twee auteurs die in een opiniestuk op de mediasocioloog hadden gereageerd wilden niet voor de camera verschijnen. Ik kreeg de indruk dat de makers daarover wat gepikeerd waren, maar ik kon me er wel wat bij voorstellen. Ik zou ook niet direct zin hebben om bij te dragen aan een discussie die anderen op metaniveau over jouw geleefde werkelijkheid willen voeren.
De grijze mediasocioloog had naar eigen zeggen slechts een en ander ‘geopperd’, duidelijk het meest onschuldige werkwoord dat hij kon verzinnen. ‘En als je dat niet kunt doen zonder die transfobie-beschuldiging over je heen te krijgen… dat vind ik heel ernstig ja. Een poging om het debat toch om zeep te helpen’, zei hij.
Een ijzeren wet: naarmate een discussie in Nederland langer duurt benadert de kans dat iemand beweert dat je tegenwoordig niks meer mag zeggen 1.
‘Hoewel er geen cijfers zijn van het aantal mensen dat in detransitie gaat, is de groep vermoedelijk klein. Toch zien we in het buitenland steeds meer verhalen over deze groep’, zei de voice-over en ik dacht dat er een analyse van die discrepantie zou volgen, maar in plaats daarvan volgde er een verhaal over iemand uit deze niet-representatieve groep, schijnbaar als illustratie bij de zorgen van de mediasocioloog.
Ik dacht aan wat schrijver Tobi Lakmaker een jaar geleden op groene.nl schreef over zijn ervaringen op de genderpoli van het VUmc en over de absurde vraag of hij als kind veel met auto’s had gespeeld. Alsof alleen ‘echte mannen’ in een verkeerd lichaam geboren konden zijn. ‘Het klopt dat ook wij nog even moeten wennen aan al die mensen die er tegenwoordig tussenin zitten’, zei een medewerkster tegen de schrijver. Lakmaker schreef: ‘Ik knikte, maar hoe geduld op te brengen na een wachttijd van twee jaar voor de gewenning van een ander?’