
In het gras van het Haarlemse Prinsenhof staat een verweerde Laurens Coster op zijn sokkel. Hij staat er al honderdzestig jaar, een boek in de ene hand en een drukletter A in de andere. Symbolen voor de uitvinding van de boekdrukkunst. Of hij die heeft uitgevonden? Nee. Maakt dat uit? Nee. Coster, die geleefd moet hebben in de veertiende of de vijftiende eeuw, was een lokale held, van wie zelfs onduidelijk is of hij ooit heeft bestaan. Onderwerp van een verering die vijf eeuwen geleden werd opgetuigd door iemand die stelde een rechtstreekse afstammeling te zijn. Waarom? Een kwestie van prestige. Uitstraling. Succes.
‘Ga jij maar eens op een verjaardag in Heemstede vertellen dat je zoon naar het vmbo gaat.’ Zoë Kwint, rector van het Stedelijk Gymnasium Haarlem, zit in haar kamer aan het Prinsenhof. Vanuit het raam kijkt ze neer op de oude Coster. De bel gaat. ‘Soms moet ik ouders vertellen dat wij denken dat het beter is voor hun kind als het een stapje terug doet. Dan probeer ik uit te leggen dat een kind niet heeft gefaald als het naar de havo gaat. Dat je dan ook een heel gelukkig en goed leven kan hebben.’ Maar dat gaat er bij de ouders niet altijd in. Kwint: ‘Het is heel moeilijk om het ideaalbeeld voor je zoon of dochter op te geven.’
In de lange geschiedenis van een van de meest prestigieuze scholen van het land is Kwint de eerste vrouwelijke rector sinds Hertog Aelbrecht van Beyeren de school in 1389 schonk aan het gemeentebestuur van Haarlem. Kwint kwam over van het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam, waar ze zelf naar school ging en, kort na haar studie klassieke talen, in 1997 terugkeerde als conrector. Een andere tijd, zegt ze nu. ‘Het was redelijk relaxt. Je deed dingen buiten school, die niet met prestaties te maken hadden. Nu is het allemaal veel competitiever.’
Voor de ambitieuze, intelligente tiener is het Stedelijk Gymnasium een walhalla. Je kunt je eindexamen cum laude of zelfs summa cum laude afronden. Je kunt meedoen aan de Shell Eco Challenge, waarbij een jaar lang in samenwerking met studenten van de TU Delft wordt gebouwd aan een duurzame auto. Of je kunt deelnemen aan het VN-weekend, dat ieder jaar wordt georganiseerd door leerlingen uit de bovenbouw. Zeshonderd leerlingen uit heel Europa komen dan naar Haarlem om een vergadering van de Verenigde Naties na te spelen. De persdienst maakt een krant, er zijn vertegenwoordigers uit alle landen, en er wordt niet gewerkt met fictieve vraagstukken, maar met de complexe werkelijkheid.
Ook zijn er ieder jaar leerlingen die een dag in de week afwezig zijn om deel te nemen aan het prestigieuze Pre-University College van de Universiteit Leiden. En dan zijn er nog de toneelproductie, het orkest, de schoolkrant, het hockeyteam en andere meer vrijblijvende extracurriculaire activiteiten. Vanzelfsprekend is inmiddels dat vijfdeklassers een internationaal gecertificeerd examen Engels, Frans en Duits doen, afgenomen door examinatoren van de British Council, Maison Descartes en het Goethe-Institut. Een aantekening die bij een studie of baan in het buitenland van pas kan komen. Wie de school na het eindexamen met succes verlaat, krijgt desgewenst een testimonium mee, waarop alle persoonlijke hoogtepunten worden vermeld. ‘Het heeft geen formele waarde’, zegt Kwint, ‘maar ze willen het toch graag. Er is een sterke behoefte om prestaties te benoemen.’
En dat geldt niet alleen voor het Stedelijk Gymnasium. Uit onderzoek van EénVandaag in maart van dit jaar bleek dat twee derde van de jongeren één of meer keren per week stress heeft over school- of studiezaken. Bijna de helft van de scholieren gaf aan wel eens thuis te zijn gebleven omdat ze waren opgebrand van de stress of te vermoeid waren. Ook het aantal burn-outs onder scholieren neemt toe.
Het komt voort uit een combinatie van factoren: de druk van sociale media, de onbegrensde mogelijkheden van de digitale wereld, de toename van selectiecriteria bij prestigieuze vervolgopleidingen, internationale concurrentie, een moeilijke arbeidsmarkt, de toename van prestatiepeilmomenten op school. De tijd dat het leven van een scholier zich afspeelde in de luwte van het echte leven is ook in Nederland voorbij. Al op zeer jonge leeftijd ontstaat een sterk bewustzijn van maatschappelijke positie, carrièreperspectieven en het belang van een goed cv. En daarbij is the sky the limit.
Je zou kunnen zeggen dat we in Nederland definitief hebben afgerekend met de zesjescultuur. De groep scholieren die het wel prima vindt om aan het einde van de rit een diploma met schamele voldoendes in ontvangst te nemen, wordt steeds kleiner. Iedereen wil voor die tijd wel iets gepresteerd hebben. Of het nu gaat om schoolcijfers, turnen, voetballen, schrijven of zingen.
Marc Ramaekers kent het fenomeen als geen ander. Met zijn bedrijf Ramaekers Entertainment organiseert hij musicalcursussen en in de zomer het jaarlijkse Musical Camp. Waar musical twintig jaar geleden een kleine zijtak was van de Nederlandse theaterwereld is het inmiddels symbool geworden van de Nederlandse wereld van glitter en glamour. De aantrekkingskracht werd vergroot door het succes van de televisieserie Op zoek naar… van de Avro, waar tussen 2007 en 2010 werd gezocht naar hoofdrolspelers voor grote musicalproducties van Stage Entertainment.
In de dertien jaar dat Ramaekers werkzaam is in de musicalwereld heeft hij veel zien veranderen: ‘Vooral de druk die door ouders wordt uitgeoefend valt me heel erg op. Daar heb ik soms ook grote twijfels bij.’ Ze rijden de kinderen van en naar de lessen en repetities, houden op sociale media precies bij waar en wanneer er audities zijn. Alles zetten ze opzij voor jeugdig succes. ‘Kinderen hebben naast hun school werkweken van veertig uur’, zegt Ramaekers. Onder zijn leerlingen zijn jonge zangers, zangeressen, acteurs en actrices uit bijvoorbeeld Frozen, Nijntje, en uit de finale van het Junior Songfestival. ‘Wat het publiek niet weet, is dat die kinderen ook nog allemaal werken als stemacteur en op amateurniveau nog drie of vier producties per jaar doen.’
Het is keihard werken en de glitter en glamour zijn beperkt. Ramaekers: ‘Natuurlijk is dat een deel van het vak. Maar een klein deel. Het is een keihard wereldje, waar plek is voor misschien honderdvijftig acteurs.’ Nu studeren er honderdvijftig jongeren per jaar af aan een van de musicalopleidingen die we hebben. ‘Die mogen blij zijn als ze in Slagharen komen te werken’, denkt Ramaekers. ‘Met een dienblad om je middel drankjes uitserveren.’ De grens tussen hobby’s en carrière zijn we volgens hem uit het oog verloren: ‘Moet een kind niet gewoon kind zijn?’
Het is precies de vraag waar Lotte Stegeman, hoofdredacteur van online jongerenmagazine 7Days, vorig jaar het boek Stop met stressen over schreef. Ze verbaasde zich over de constante druk die scholieren voelen om zich aantoonbaar nuttig te maken. Ze wijst ook op de rol van de talentenjachten. ‘We zijn steeds meer aan het raten,’ mailt ze vanaf een heuvel in Missouri, die ze net met de fiets heeft beklommen. Onderdeel van een fietstocht van zes maanden van Florida naar Alaska. Noem het een gap year. ‘Kijk naar de gigantische hoeveelheid talentenjachten die in grofweg het afgelopen decennium de revue gepasseerd zijn. Inmiddels zijn ze er op elk vlak, van zingen tot koken en van dirigeren tot uitvinden. Alles is een wedstrijd, iedereen moet ergens in uitblinken. En dat kan nogal aanstekelijk werken.’
Net als het succes van leeftijdsgenoten in binnen- en buitenland. Waren ze twintig jaar geleden op twee handen te tellen, inmiddels is het een eindeloze rij sterren die als tiener al de top van de Olympus bereikten. Van popidool Justin Bieber en zwemster Katie Ledecky tot app-ontwikkelaar en multimiljonair Nick d’Aloisio. Je online profileren, dat kan iedereen proberen. Stegeman: ‘Als je het vernuft en gemak ziet waarmee ze succesvolle YouTube-kanalen uit de grond stampen, video’s produceren en blogs onderhouden, dat is indrukwekkend.’ Daarbij komt dat het veel laagdrempeliger is geworden voor middelbare scholieren om elkaar te ondersteunen en netwerkjes op te bouwen. Speelde je sociale en werkleven zich vroeger nog vooral in je woonplaats en op school af, nu ben je online verbonden met mensen over de hele wereld.
Jiami Jongejan weet er alles van. De zestienjarige vwo-scholiere leerde zichzelf als zevenjarige programmeren en heeft sinds 2012 een succesvol lifestyle-weblog. Inmiddels maakt ze ook YouTube-video’s en transformeert ze geleidelijk van blogger tot vlogger. Op Instagram heeft ze bijna tweehonderdduizend volgers en van de inkomsten zou ze inmiddels prima kunnen leven. Jongejan werkte samen met onder andere Microsoft, Hema en de rijksoverheid. Voor opdrachtgevers blogde ze over aangename reisbestemmingen als Thailand, Miami en Lissabon. Hoewel ze bij het volwassen publiek nagenoeg onbekend is, heeft ze onder jongeren een sterrenstatus.
‘Mijn klasgenoten behandelen me heel gewoon, als Jiami’, zegt ze op een doordeweekse avond. Het is het enige uurtje dat ze tijd kan vrijmaken. De rest van de dagen en uren is gevuld met school en huiswerk, zakelijke afspraken, events en hardlopen. Minimaal drie keer in de week. Een klein rondje van vijf kilometer of een groot rondje van tien kilometer. ‘Maar aan het begin van het schooljaar merk ik aan de nieuwe brugklassers dat ze anders tegen me doen. Afgelopen zomer zat ik met mijn broodtrommeltje in de aula, toen een vriendin zei dat ik even moest omkijken. Er stond een hele rij meisjes die met me op de foto wilden.’ Professioneel als ze is, poseerde ze geduldig met alle jonge fans. ‘Maar het is fijn als het na een paar weken weer normaal is.’
In een van haar weblogs legde ze haar lezers uit hoe ze het doet, school combineren met een succesvolle carrière. Goed plannen, legde ze uit. Efficiënt omgaan met je tijd. ‘Er zijn mensen die het veel drukker hebben’, zegt ze er nu over. ‘Ik vind het niet vanzelfsprekend dat ik succesvol ben, maar ook niet heel bijzonder. Ik denk dat heel veel anderen dit ook zouden kunnen.’ Sterker nog, ze spoort vriendinnen vaak aan om ook voor zichzelf te beginnen. Jongejan: ‘Dan zijn ze op zoek naar een baantje en heb ik allemaal ideeën voor een nieuw bedrijf. Maar ze hebben er geen zin in.’
Volgend jaar doet Jongejan eindexamen en het zou zomaar kunnen dat ze niet direct gaat studeren. ‘Studeren kan altijd nog, maar dit bedrijf moet ik nu uitbouwen. In de wereld van de sociale media verandert alles zo snel, over een paar jaar kan alles anders zijn.’ Wat haar ouders ervan vinden als ze niet gaat studeren? ‘Een paar jaar geleden wilden ze daar niets van weten, maar inmiddels begrijpen ze het. Ze zijn met me meegegroeid en zien dat ik met dit bedrijf succesvol kan zijn.’ Meebewegende ouders, die hun kind zien zoals het werkelijk is – het is een luxe die niet alle kinderen kennen. Succes van het kind wordt ook door ouders steeds meer gezien als statussymbool.
‘Mijn nichtje van negen vroeg me laatst of ze een loser was als ze niets zou winnen’, vertelt Tanja Jadnanansing, Tweede-Kamerlid namens de pvda. ‘Dat vond ik zo erg om te horen.’ Als dochter van universitair opgeleide, hard werkende ouders wist Jadnanansing zelf altijd al dat hard werken de basis zou zijn voor succes. Haar vader zei al bij het begin van haar studie rechten dat een bul aan het einde van de rit niet genoeg was. Jadnanansing: ‘Bij een sollicitatiegesprek stelt enkel een diploma niets voor, zei hij. Ik moest me meteen breder gaan ontwikkelen. Me aansluiten bij een pleitgezelschap, actief worden bij de studievereniging.’ Dat deed ze, en meer dan één sollicitatie heeft ze in haar leven niet hoeven schrijven. Ze werd direct aangenomen bij het Emancipatie Bureau Amsterdam, ging daarna bij de nos in allerlei functies werken en stapte daarna over naar de Tweede Kamer.
Het is een levensbenadering die ze haar nichtje ook meegeeft, vertelt ze. ‘Ik neem haar mee naar Nemo, naar lezingen. Dat is een luxe en daar ben ik me erg van bewust. Jongeren uit minder bevoorrechte milieus hebben die luxe niet.’ Het is een onderwerp dat haar zeer bezighoudt: de tweedeling tussen jongeren uit kansrijke milieus en jongeren uit achterstandsbuurten, die niet eens weten dat ze mogen dromen. Iedere woensdag houdt Jadnanansing in haar kamer in Den Haag pizzasessies met iedere keer vijftien jongeren. Al drie jaar geeft ze een dag in de week maatschappijleer aan vmbo-leerlingen op de Open Scholengemeenschap Bijlmer in Amsterdam. Ze weet wat er speelt. Jadnanansing: ‘Ik vraag die jongeren altijd als eerste: wie was je, wie ben je, wie word je? Het zijn vijftienjarigen. Ze mogen bij die vraag groot dromen. Er zijn jongeren bij die er emotioneel van worden omdat het de eerste keer is dat ze mogen nadenken over zichzelf.’
Tegelijkertijd voelt ook deze groep de druk om te presteren. Juist voor vmbo’ers en mbo’ers is het carrièreperspectief beperkt. Een goede baan is zeker niet vanzelfsprekend. ‘Ik was gisteren op een mbo-school waar de leerlingen zeer bewust bezig waren met het opbouwen van een cv’, zegt ze. ‘Wie niet iets bijzonders doet, telt niet mee. Maar hoe kun je iets bijzonders doen als je niet weet wat je echt wilt? Wat je talenten zijn? Waar je die intrinsieke motivatie vandaan haalt?’
Het gaat nog maar zelden om het proces, bijna altijd om het resultaat. Bij organisaties, bij studenten, scholieren. ‘Je ziet het overal’, zegt Roos Vonk, hoogleraar sociale psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. ‘Dan komen studenten naar me toe om te vragen of ze bepaalde stof echt moeten kennen voor het tentamen. Dan denk ik: verdorie, daar gaat het toch niet om.’ Maar daar gaat het veel studenten kennelijk wél om. ‘Er heerst een heel competitief klimaat. Mensen willen iets aanwijsbaars bereiken. Iets dat je kunt vermelden op Facebook, dat de indruk wekt van succes.’
Persoonlijke ontwikkeling valt daar niet onder. Kennis die niet direct toepasbaar is ook niet. Mislukkingen al helemaal niet. De nieuwe prestatiegerichte wetten, regels en normen in het onderwijs helpen niet mee. Nutteloze dingen doen, jezelf in alle rust laten rijpen als intellectueel, reiziger, ondernemer: het wordt bestraft met een strenge terugbetalingsregeling. Wie te lang blijft hangen, heeft niet alleen een schuld, maar ook een gat in zijn cv. De obsessie met prestaties, uiterlijke schijn en aanwijsbare zaken leidt tot vervlakking, ziet Vonk. Altijd maar de snelle kick van de smartphone en zelden de verdieping van een boek. Zelfs de tegenbeweging, de toenemende zoektocht naar geluk, krijgt een prestatiecomponent.
‘Nu wil iedereen laten zien dat hij gelukkig is’, zegt Vonk. Met een foto van een idyllische vakantie op een afgelegen strand in een uithoek van de wereld. Stralende ouders met stralende kinderen in een hangmat in Frankrijk. Vonk: ‘Mensen laten zich leiden door kortetermijnbeloningen. Dingen die snel een goed gevoel geven.’ Ik voel me niet gelukkig, dus ik wil meer geld, een hogere functie, meer mensen onder me. Oplossingen die op de lange termijn niet werken, zelfs een nadelig effect kunnen hebben. Het Peter Principle, legt Vonk uit: ‘Iedereen wil functioneren op een hoger niveau dan past bij zijn capaciteiten.’ Je groeit door totdat je vastloopt, jezelf keihard tegenkomt.
Terwijl je vaak gelukkiger wordt van een stapje terug. Vonk: ‘Bekwaamheid, autonomie en verbondenheid zijn primaire behoeften. Je moet zoeken naar een omgeving waarin aan die behoeften wordt voldaan. Een functie waarin je op je plek bent, mensen die je begrijpen.’ Mensen zoeken de oplossing in de verkeerde dingen, constateert Vonk, die haar studenten veelvuldig wijst op het belang van intrinsieke motivatie, oprechte beweegredenen. ‘Het gaat altijd over wat ze willen hebben en wat ze willen bereiken. Ik probeer ze te laten nadenken over wat voor mens ze willen zijn en wat voor leven ze willen leiden.’
‘Weet je wat ook een groot verschil is tussen nu en twintig jaar geleden?’ Rector Zoë Kwint leunt achterover in haar stoel, in de kamer aan het Haarlemse Prinsenhof. ‘Steeds minder leerlingen gaan er na het eindexamen een jaartje tussenuit. Om te reizen. Of te werken. Iedereen gaat meteen door. Ze kunnen het zich niet meer permitteren.’ Onbewust voert ook Kwint zelf die druk hier en daar een beetje op. Haar school biedt een zeldzame rijkdom aan ontwikkelingsmogelijkheden. Ze wijst haar leerlingen ook altijd op de bevoorrechte positie waarin zij zich bevinden, en op de verantwoordelijkheid daar iets mee te doen. Niet alleen voor jezelf, maar voor de maatschappij.
Maar daarnaast ziet ze de druk die het meebrengt. Al die kansen, al dat prestige. Kwint: ‘Bij een grote groep leerlingen is er een vanzelfsprekendheid dat je na school niet gewoon gaat studeren, maar een excellentieprogramma gaat volgen, of een honoursprogramma.’ Om te worden toegelaten is een acht als gemiddeld eindcijfer nodig. Een vereiste waar leerlingen zich vanaf de eerste dag bewust van zijn. ‘Dat kan onnodig veel stress geven’, weet Kwint. ‘Vorig jaar zat er een leerlinge huilend bij haar mentor omdat ze een 7,4 had gehaald en daarmee kwam haar gemiddelde in gevaar. Als school hebben we de luxe dat we onze leerlingen niet hoeven te prikkelen. Maar we hebben de plicht ze te leren omgaan met teleurstellingen. Ze te leren dat een voldoende geen blijk van onvermogen is.’
Beeld: Kinderen op musicaltraining – ‘Het is een keihard wereldje’ (Koen Verheijden / HH)