DE AFGELOPEN WEKEN leerden de Amerikanen van Europa hoe je banken moet nationaliseren. Ook hebben Amerikanen recentelijk geleerd wat ‘Schadenfreude’ betekent. Fijne Europese successen, maar laten we niet naast onze schoenen gaan lopen. Er zijn nog steeds heel wat Amerikaanse toestanden die goed voor ons zouden zijn. Dat varieert van het kleine, zoals vriendelijkheid in de persoonlijke omgang, tot het grote, zoals de kracht van een echte democratie waar iets te kiezen valt.
Laten we beginnen met het meest zichtbare element van de huidige verkiezingsstrijd: er valt in Amerika altijd wat te kiezen. Zeker, de keuze is beperkt. Niet iedereen stelt zich kandidaat, niet iedereen durft of wil de strijd aan. Maar het waren wel de kiezers die beslisten dat niet de bas spelende baptist Mike Huckabee of de Mormoonse zakenman Mitt Romney de kandidaat werd maar John McCain, door de deskundigen al afgeschreven (hij zou in Nederland verplicht pensioen gekregen hebben). De kiezers beslisten dat een ambitieuze zwarte man uit Illinois de voorkeur kreeg boven de ervaren en maar al te bekende Hillary Clinton. Er viel wat te kiezen en dat deden de Amerikanen. Het geweeklaag van het roedel bittere dames dat seksisme bespeurde vormde een mooie sideshow maar het was toch echt de kiezer die besliste.
En zo gaat het in verkiezingen voor afgevaardigden, senatoren, schoolbesturen, burgemeesters (jazeker, zelfs burgemeesters), soms sheriffs en rechters, soms zelfs dogcatchers. Alle banen waarvoor de burger belastinggeld neerlegt. Als kiezer hebt u vrijwel altijd een ruime voorraad kandidaten, van idioot rechts tot lachwekkend links. Als u wilt, kunt u uzelf kandidaat stellen. Niemand houdt u tegen. Is dat alleen maar iets voor de rijken? Dat is onzin uit het grote sprookjesboek van Marcel van Dam. Laten we de naoorlogse presidenten even bekijken en u ziet het onmiddellijk. Van arme komaf: Truman, Eisenhower, Nixon, Ford, Carter, Reagan, Clinton. Zeer rijk: Roosevelt, Kennedy, Bush en Bush. Van Dam kan me nog meer vertellen. Barack Obama komt uit een eenoudergezin waarvan de moeder food stamps en bijstand ontving.
Hoe laat die levendige democratie zich met Nederland vergelijken? Lastig, want ons systeem is nogal anders. Maar vraagt u zich eens af: op welke personen kunt ú stemmen? En dan hebben we het niet over lijsten met op onduidelijke gronden geselecteerde lieden maar gewoon over mensen die u vertrouwt. Van hoog tot laag, van het waterschap tot de Tweede Kamer worden onze kandidaten door partijen op lijsten gezet, niet door de kiezers. Neem het parlement. De Tweede-Kamerlijsten worden opgesteld door partijen met maximaal 75.000 leden, waarvan een beperkt aantal op congressen mag komen. Die draaien daar een lijst in elkaar met gelijkgeaarde types, waarop u als kiezer mag stemmen. Uw voorkeurstem is tot die lijst beperkt. Wilt u zelf op de lijst? Lastig. Pim Fortuyn liep jarenlang met zichzelf te leuren voordat de opportunisten van Leefbaar Nederland hem een kans gaven. Wat merkt u als kiezer eigenlijk van onze democratie, afgezien van een eindeloze hoeveelheid spoeddebatten over klein bier? Zeg eens zelf, heeft u ooit iemand aan de deur gehad die om uw stem kwam vragen? In persoon? Van het stadsdeel, de gemeenteraad of de Kamer?
Dan heb ik het nog niet eens over onze Eerste Kamer met zijn getrapte systeem. De provinciale staten kiezen die ‘volksvertegenwoordigers’. Ze zijn daarin geheel vrij en volgen niet eens de uitgesproken wens van de leden van hun partij (zelfs niet bij het ‘democraten’ in zijn naam dragende D66, waar ze vrolijk nummer vier op de lijst naar voren haalden). Zo bont bestaat het in de VS niet meer sinds 1913, toen de getrapte verkiezingen voor de Senaat werden afgeschaft. We slaan maar even het spektakel over na de verkiezingen, waarover u als kiezer niets meer hebt te zeggen.
Soms gaan de Amerikanen wat al te ver. Zo is het rond 1910 door de progressieven ingevoerde systeem van referenda in Californië (bedoeld om de spoorwegbelangen aan banden te leggen) inmiddels verworden tot een manipuleerbaar middel voor belangengroepen waarbij de rijkste groep wint. Bovendien verengen referenda gecompliceerde vraagstukken tot hapklare brokken die ieder op zich leuk lijken maar met z’n allen tot chaos leiden. Dat Amerikaanse voorbeeld moeten we vooral niet volgen.
Nu we het toch over belangengroepen hebben: er wordt in Nederland vaak gewezen op de perfide macht van Amerikaanse lobbyisten. Onvermeld blijft dat het systeem daar tamelijk transparant is. Lobbyisten moeten zich registreren, de regels over wat afgevaardigden mogen accepteren zijn streng, en regelmatig verdwijnt er iemand die dat niet wilde begrijpen in het gevang. Belangen behartigen is een normale activiteit in een democratie – Alexis de Tocqueville schreef er al over rond 1840. Maar je moet het wel herkennen en herkenbaar maken. In Nederland zijn we met ons geïnstitutionaliseerd systeem van belangenbehartiging zo corporatistisch ingesteld dat we het niet eens zien als we er met onze neus bovenop staan. Zo trokken in het JSF-debat werkgevers en werknemers gezamenlijk op om ons een duur apparaat in de maag te splitsen (ironisch genoeg was het ex-FNV-baas Lodewijk de Waal die altijd het hardst riep over die vreselijke Amerikaanse toestanden). Hadden beide heren het algemeen belang voor ogen? Wie zal het zeggen. Van vliegtuigen wisten ze natuurlijk niets, maar ze wisten wel welke belangen ze vertegenwoordigden.
Wat is het verschil met lobbyen? Wij noemen het anders – een ‘vertegenwoordiger’ heet het op de radio. Maar Elco Brinkman, de machtige voorzitter van Bouwend Nederland, is gewoon een lobbyist. De ANWB is gewoon een lobbyorganisatie voor automobilisten. MKB-Nederland? Gewoon, een lobby. De HBO-raad? Idem dito. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Lobbyen in Nederland is net zo structureel als in de VS, maar we benoemen het niet. En we koppelen er geen regels aan.
Nu we er toch over bezig zijn: geld in de politiek. Vertel tegen een Amerikaan dat grote onroerend-goedboeren geld stoppen in de campagne van mevrouw Verdonk en dat zij weigert te vertellen wie en hoeveel en hij lacht u in uw gezicht uit. Er is een hoop mis met de campagnefinanciering in Amerika (zij het minder dan u denkt: Barack Obama haalde zijn geld op van letterlijk miljoenen Amerikanen die gemiddeld 86 dollar bijdroegen) maar het is wel duidelijk waar het geld vandaan komt en wie het heeft gegeven. In Nederland is op dit terrein zo goed als niets geregeld en freelancers zoals Verdonk en ook Wilders met hun organisaties zonder leden kunnen ongecontroleerd hun gang gaan. Mevrouw Verdonk hoeft de huur van haar kantoorruimte niet te betalen, schijnt het. Een gulle gever, een vriendelijke supporter, maar wij mogen niet weten wie. Graag wat Amerikaanse regels.
Een heel ander terrein. Amerika heeft een publieke omroep. Jazeker, daar kijkt u van op. Er is een netwerk van stations die programma’s maken die door de kijkers en luisteraars gewenst worden. Hoe weten ze wat die consument wil? De stations moeten jaarlijks hun geld bijeen sprokkelen op basis van matching funds: voor iedere dollar die een kijker bijdraagt krijgen de stations een dollar van de overheid. Heeft de kijker er niets voor over, dan verdwijnt het station. Zo wordt bijvoorbeeld het PBS (Public Broadcasting System)-nieuws met Jim Lehrer gefinancierd – de vertrouwde journalist die het eerste debat presenteerde. Zo worden fantastische radioprogramma’s van National Public Radio als All Things Considered en The Morning Show gefinancierd, nieuwsradio waarbij Radio 1 van kleuterniveau lijkt. Moeten de zenders zich druk maken om hun klanten? Ja, maar niet op de manier waarop onze zogenaamd publieke omroep zich laat ringeloren door kijk- en luistercijfers. Volgens de clichéverhalen is Amerika het land van de commerciële omroepen met lange reclameblokken. Onzin. De blokken zijn er minder lang dan in ons publieke bestel en hun publieke systeem zonder blokken is superieur.
Amerika is een harde samenleving, horen we vaak. Misschien. Ik durf wel te stellen dat Amerikanen als burgers over het geheel genomen veel socialer zijn dan de vervelende, onbeschofte en vooral met zichzelf bezig zijnde Nederlanders. Ze doen meer vrijwilligerswerk dan wij. Ze houden meer rekening met elkaar. Ik weet het, dit geldt natuurlijk niet overal en voor iedereen, maar als we het over de brede teneur hebben, durf ik wel staande te houden dat Amerikanen veel socialer zijn. Misschien komt het omdat ze hun sociaal gevoel niet hebben uitbesteed bij de overheid. Een kleine overheid is niet altijd een zegen, maar als die overheid wordt gebruikt als afschuifmiddel, dan mag ze wel wat kleiner en mogen burgers wel wat meer eigen verantwoordelijkheid nemen.
Nu we het daar toch over hebben, gaat u volgende keer in Dallas of in Atlanta of in Milwaukee eens naar het lokale museum. Prachtige gebouwen van gerenommeerde architecten met een brede collectie. Ze dragen vaak de naam van een persoon, een rijk iemand die zich geroepen voelde om iets terug te doen voor de samenleving waaraan hij zijn rijkdom dankte. Zeker, het heeft een hoog ijdeltuitgehalte om je naam terug te willen zien op de gevel van het Getty Museum, de Frick Collection of de Morgan Library, maar het betekent in de praktijk dat er overal in Amerika, op de meest verrassende plekken, musea zijn met interessante en soms fantastische collecties. Filantropie is iets waar Amerikanen goed in zijn. We mogen Windows haten, Bill Gates en zijn vrouw doen met hun miljardenfonds aanzienlijk meer om de wereld te verbeteren dan regeringen kunnen doen. Zijn het doelgerichte fondsen, toegesneden op de voorkeur van de gulle gever? Absoluut. Het voordeel is dat ze een stuk efficiënter zijn dan ons subsidiestelsel, waar de poet over zoveel schijven moet worden verdeeld dat geen enkele instelling er beter van wordt en er veel wordt verkwist. De wortel van de Amerikaanse filantropie ligt in een gevoel van verplichting tegenover je samenleving – ze zijn daarginds calvinistischer dan wij. In Nederland voelen wij die verantwoordelijkheid veel minder en we doen er dan ook minder aan. Praktische belastingregels helpen trouwens ook.
Laat ik hier nog een hoogstpersoonlijk stokpaardje aan toevoegen: Amerikanen respecteren de publieke ruimte. Zeker, ze maken zich onzinnig druk over een blote borst van Janet Jackson, maar ze worden niet doodgegooid met dom vermaak, platte seks of zogenaamd eerlijk cabaret dat van grofheid zijn handelsmerk maakt. Ze hoeven geen gigantische reclameborden voor beha’s te accepteren op het dorpsplein en geen lezingen over burgerlijke vrijheden te ondergaan als ze opmerken dat in de openbare ruimte wel degelijk grenzen gelden van goede smaak en van inleving in de gevoelens van anderen. Als in de publieke sfeer alles mag, dan heeft niemand meer de vrijheid om eraan te ontsnappen. Betutteling? Moralisme? Onzin. Hadden we maar wat moralisme in de politiek. We mogen best publieke figuren hebben die de publieke moraal mee bepalen. Graag zelfs. Ik zal graag met hen van mening verschillen, maar laten we niet net doen alsof het ons niet aangaat.
Waar Europa en Nederland in het bijzonder misschien wel het meest kunnen leren van Amerika is op het terrein van immigratie en integratie. Tientallen miljoenen mensen uit alle hoeken van de wereld kwamen naar de Verenigde Staten. Ze waren lang niet altijd welkom en hun geschiedenis is zeker geen continu hoera-verhaal. Maar wat we in Amerika wél kunnen zien is dat al die mensen uiteindelijk hun plek vinden. Als je in Amerika geboren bent, dan ben je Amerikaan en het maakt niet uit waar je ouders vandaan kwamen – vraag maar aan Barack Obama. Het woord ‘allochtoon’, iemand met één ouder in het buitenland, kennen de Amerikanen niet want het doet er niet toe. Je wordt beoordeeld als burger, als Amerikaan. En Amerikaan zijn heeft een invulling die te maken heeft met burgerschap en niet met cultuur, laat staan met Mickey Mouse-criteria als Sinterklaas en handen geven. Wat je etnische achtergrond is, doet er niet toe. Onder die grote Amerikaanse paraplu kun je rustig Chinees-Amerikaan zijn, Italiaans-Amerikaan of wat-dan-ook-Amerikaan zonder dat er een Wilders rondloopt die stemming maakt tegen mensen die hun eigen cultuur behouden onder die Amerikaanse vlag. Natuurlijk zijn er verschillen tussen Amerika en Nederland, maar die zijn op de keper beschouwd niet zo fundamenteel dat de sociale processen er anders door worden. Die zijn tamelijk universeel en Nederland onderscheidt zich niet. Waar we wel verschillen is dat wij overal een instant-oplossing voor willen hebben – maakbaarheid lijkt ons met de paplepel ingegoten. Maar zo werkt het niet in een samenleving en Amerikanen weten dat. Ze wantrouwen de overheid als beleidsmaker op dit terrein. Amerikaanse Ieren, Duitsers, Chinezen, Russische joden, Italianen en Hispanics doen er twee à drie generaties over om hun plek te vinden. De problematiek die daarmee samengaat is vergelijkbaar met die bij ons. Het verschil is dat Amerikanen meer geduld hebben en meer flexibiliteit en, vreemd genoeg, meer historisch bewustzijn (wij zouden juist beter moeten weten met onze geschiedenis van verzuiling). Wel een verschil: in Amerika geboren burgers zijn meteen Amerikaan en hoeven niet, net als in Amsterdam geboren Marokkaans-Nederlandse vrouwen, tot hun achttiende te wachten om een Nederlands paspoort aan te vragen. En ze worden niet gekapitteld over het hebben van twee paspoorten. Integendeel, ze kunnen gouverneur van Californië worden.
Over historisch bewustzijn gesproken: geen toerist die een beetje om zich heen kijkt kan het ontgaan dat Amerikanen nogal wat werk maken van hun geschiedenis. Ellis Island, het immigratiemuseum, maar ook zowat elk slagveld uit de Burgeroorlog en talloze andere historische plekken zijn voorzien van serieuze verhalen over die geschiedenis – al is het maar een plakkaat langs de weg op een plek waar iets bijzonders heeft plaatsgevonden. Kom daar in Nederland eens om. We kunnen leren van Amerikanen dat historisch bewustzijn een samenleving versterkt. Niet door een canon door de strot te douwen maar door te laten zien dat geschiedenis een deel is van het dagelijks leven.
Het zijn zo maar een paar onderwerpen waar we wat van Amerika kunnen leren. Het is gemakkelijk om het Amerika van Bush te verwerpen, te beschimpen en te kritiseren. Veel te gemakkelijk. Het is de vluchtheuvel voor de geborneerde Nederlanders die denken dat zij de wijsheid in pacht hebben. Dat wij alles beter doen.
Misschien kiest dat Amerika op 4 november een zwarte man tot president. De zoon van een blanke moeder uit Kansas en een zwarte vader uit Kenia, geboren op Hawaï, de meest multiculturele staat van de Verenigde Staten, opgegroeid in een bijstandsgezin, op eigen kracht op Harvard gekomen. Een man die Amerikaan is omdat hij in Amerika is geboren en opgegroeid, staat straks op het balkon van Capitol Hill. Vlak in de buurt van Obama zal Arnold Schwarzenegger staan, gouverneur van de belangrijkste staat van Amerika. Oostenrijker én Amerikaan – let op, mijnheer Wilders – en het vleesgeworden voorbeeld van wat een immigrant vermag in de Verenigde Staten. De trotse bezitter van twee paspoorten en een vet accent. In Amerika kan dat allemaal. Amerikaanse toestanden. Jazeker. We zouden er meer van moeten hebben.