
Nooit eerder zijn design, designers en designopleidingen zo populair geweest, en toch valt het niet mee om vandaag de dag ontwerper te zijn. Enerzijds moet je voortdurend met iets nieuws komen wil je in the picture komen en blijven. De blogosfeer en de sites, de gedrukte en digitale media zijn onverzadigbaar; met de snelheid van het licht worden concepten, foto’s, ideeën en ideetjes, affe en onaffe beelden uit alle hoeken van de wereld opgezogen en net zo snel weer uitgespuugd om plaats te maken voor weer nieuwe, spannender beelden. Anderzijds groeit ook de weerzin tegen de overproductie en overconsumptie van zinloze nieuwe spullen waar niemand om geeft en die alleen maar grondstoffen en energie verbruiken. Daartussendoor moet de ontwerper handig laveren en zich een houding weten te geven.
Nog altijd draait onze economie om het produceren, verkopen en distribueren van goederen, en op die markt is de persoonlijke signatuur als onderscheidend kenmerk ondanks de economische neergang veel waard. Bij vermogende consumenten, verzamelaars en musea commandeert ‘design’ hoge prijzen. In een artikel over de markt voor design vorige maand, naar aanleiding van de designbeurs Salone del Mobile, noemde de Financial Times stoelen van de Nederlandse ontwerper Aldo Bakker die op de Salone 13.500 euro zouden kosten en meubels van de Braziliaanse gebroeders Campana waar een designgalerie in New York tussen de twintig- en honderdduizend dollar voor vraagt. De krant memoreerde ook dat de Giant Prince-vaas van Hella Jongerius uit 2000 op een veiling vorig jaar 86.500 dollar opbracht. Design en de markt zijn geen vreemden voor elkaar.
Nu is dat hele krachtenveld in en om het ontwerpen heen aan het veranderen en verschuiven. De vertrouwde driehoek ontwerper-producent-koper (vaak een museum) is vloeibaar geworden. De ontwerper houdt zich steeds vaker bezig met de manier waarop zijn idee tot stand komt en de bijdrage die het aan de maatschappij levert. Product design wordt social design. Design wordt steeds minder tastbaar: het gaat steeds minder om een af, market ready product en steeds meer om het proces, het idee, de samenwerking, de interactie, het persoonlijke verhaal, het engagement – dat zijn óók producten.
Daarover gaat de tweedaagse conferentie What Design Can Do, die 16 en 17 mei voor de derde keer in Amsterdam wordt georganiseerd. wdcd, zoals het koosnaampje luidt, noemt zich ‘an activist design conference working towards solutions’. Sprekers uit de hele wereld worden bij elkaar gebracht in Amsterdam om te onderzoeken wat design in sociaal opzicht vermag. Het is een opbeurende en inspirerende bijeenkomst, vervuld van engagement en verantwoordelijkheidsbesef. De designer als messias. Tegelijkertijd ga je je afvragen of het vak deze brede sociale agenda wel kan waarmaken. En als het vak over alles gaat, als het concept en het proces belangrijker zijn dan de functie en het product, wat is het vak dan eigenlijk precies?
In dat hele social design zit veel te veel schijn en dus ook schijnheiligheid, vindt Timo de Rijk, designprofessor aan zowel de TU Delft als de Vrije Universiteit. Begin dit jaar deed hij de vormgevingswereld opschrikken met een fel opiniestuk in NRC Handelsblad en een vervolg op de site ArchiNed.nl over de Mine Kafon. Dit afstudeerontwerp van de Afghaans-Nederlandse student Massoud Hassani aan de Design Academy ziet eruit als een manshoge pluizenbol. Het idee is dat het met zijn gewicht landmijnen tot ontploffing brengt en met een gps-systeem zal bijhouden welke gebieden daarna veilig zijn. Niks daarvan, schrijft De Rijk, het ding werkt niet en zal nooit werken en is daarmee levensgevaarlijk, omdat het de Afghanen valse hoop geeft.
De ontwerper neemt hiermee niet zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar duikt volgens hem juist weg in ‘een onverteerbaar, romantisch soort pseudo-ambacht’. Bij veel artistieke ontwerpen zijn functie en gebruik ingeruild voor discussie en bewustzijnsvorming, vindt De Rijk, maar dat gaat in dit geval nog verder: ‘Die sociale kwaliteit is slechts schijn en het ontwerp is oneerlijk en immoreel.’ Het bewijs van zijn stelling ziet hij in het feit dat het model van de Mine Kafon – een prototype kun je het nog niet noemen – niet door het Pentagon is aangekocht maar door het Museum of Modern Art. Dat Hassani nu met de Nederlandse krijgsmacht aan het doorontwikkelen van het ontwerp werkt, vermeldt hij overigens niet.
Zoveel is wel zeker: de Mine Kafon heeft de hearts and minds veroverd doordat het een nobel doel paart aan een betoverend uiterlijk. Daar doemt de andere valkuil op voor het hedendaagse ontwerp, volgens architect Sam Jacob van het Engelse bureau fat. In zijn eerste column begin dit jaar voor de site Dezeenbreekt hij de staf over wat hij ‘mediarijp design’ noemt en de tsunami van beelden en gedachteloos gerecyclede persberichten die media als juist Dezeen, Designboom en Wallpaper over ons uitstorten. Ondertussen wordt de kritiek gereduceerd tot hits, likes en retweets. Enigszins moedeloos constateert hij dat dit noch de schuld van de media, noch van de ontwerpers is – het is het resultaat van ons collectieve verlangen. In Jacobs weergaloze Engels: ‘As we gasp for air, drowning in its infinite shallowness, we should recognise that it is the will of the epoch expressed in an insanely huge slick of stuff. In this slick we find a perfect storm where design’s sense of individuality meets the flattened hierarchy of the digital.’
Achter alle rook en spiegels speelt een aantal heel concrete ontwikkelingen die het werk van ontwerpers en de omgeving waarin en waarvoor zij werken ingrijpend veranderen. Een van de belangrijkste is de revolutie in de productie die de 3D-printer veroorzaakt. Net zoals de computer van een kamervullend monster in een apparaatje in je broekzak veranderde, komt nu de printer binnen ieders bereik. Ontwerpers krijgen steeds meer zelf de middelen in handen om hun ideeën te realiseren, in plaats van met een tekening naar een werkplaats of een fabrikant te moeten gaan. Daarmee wordt het monopolie van de industrie doorbroken.
Op What Design Can Do zal het Amsterdamse architectenbureau dus vertellen over de KamerMaker, een reusachtige 3D-printer die ze in een scheepscontainer in hun voortuin in Amsterdam-Noord hebben opgezet. Die moet in de loop van dit jaar alle onderdelen printen die nodig zijn om een grachtenhuis te bouwen. Als materiaal onderzoeken ze bio-kunststof gemaakt van maïs, plastic afval en zelfs gemalen marmer (voor de badkamer). ‘Maar anders dan bij een zeventiende-eeuws grachtenhuis van hout en baksteen’, zegt mede-oprichter van dus Hedwig Heinsman, ‘kan deze hedendaagse variant na gebruik door de shredder worden gehaald en kan al het materiaal opnieuw worden gebruikt’. Het grachtenhuis volgens het cradle to cradle-denken.
Die fascinatie voor het maken was op de beurs in Milaan, het grootste trefpunt van ontwerpers, producenten en beschouwers ter wereld, ook bij de studenten goed te zien. In een oude fabriek liet de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten uit Den Haag geen affe producten zien, maar een ‘live factory’. Aan een tientallen meters lange tafel stonden studenten in witte jassen de hele dag dingen te maken, of beter gezegd bezig te zijn met hun ‘experimental and investigative work process’ – meer laboratorium en performance dan showroom.
Naarmate ontwerpers zich vrijer voelen om allerlei maakprocessen uit te proberen, groeit de belangstelling voor ambachtelijke technieken uit het verleden. Deze tendens wordt aangewakkerd door musea die graag de link met hun collecties leggen. Het Zuiderzeemuseum werkt regelmatig met hedendaagse ontwerpers en liet twee jaar geleden Studio Makkink Bey een mooie tentoonstelling samenstellen van nieuw werk samen met objecten uit het depot. Op dit moment is in het Boijmans de tentoonstelling Hand Made te zien en in het Tilburgse Textielmuseum Turkish Red and More, waarbij vijf ontwerpers zich lieten inspireren door voorwerpen en technieken uit de collectie. Daar sluit straks naadloos de presentatie van de Mexicaanse ontwerper Carla Fernandez op What Design Can Do bij aan. Met haar Taller Flora (taller = werkplaats) gebruikt ze niet alleen motieven uit de diverse Mexicaanse streekdrachten, maar laat ze bovendien haar nieuwe ontwerpen door lokale vrouwen borduren en maken.
De geschiedenis was ook levend aanwezig op de tentoonstelling van Droog in Milaan dit jaar. In de ‘Rijksmuseum Studio’ heeft het museum al 125.000 kunstwerken vrij van rechten beschikbaar gesteld voor alle denkbare toepassingen. In een voormalige supermarkt toonde Droog een aantal gebruiksvoorwerpen die ontleend zijn aan die uit het Rijksmuseum, maar dan opnieuw geïnterpreteerd met moderne technologie, bijvoorbeeld een fraai tafelkleed met de look and feel van linnen, maar dat van rubber is gemaakt. Het pronkstuk was een hedendaagse variant op een zilveren tafelstuk uit 1549, kunstig bedekt met afzonderlijk gegoten bloemen en takken en beestjes. In zijn nieuwe gedaante is het een hoge witte schaal waar allemaal afzonderlijke 3D-geprinte mini-voorwerpen – stoeltjes, huisjes – met magneten aan vast zitten.
Niet alles waarin het verleden een rol speelt, is per definitie nostalgie. Deze ontwerpers gaan niet terug, maar halen het verleden juist naar het hier en nu.
Met de bevrijding van het productieproces en het vervagen van grenzen tussen idee en product ontstaan er allerlei nieuwe samenwerkingsverbanden, dwars door de disciplines heen. In Milaan presenteerde Rem Koolhaas’ bureau oma voor het eerst meubels, die het voor het designbewuste Amerikaanse bedrijf Knoll heeft ontworpen. Opmerkelijk was dat er bij Knoll op de beurs maar één uit de serie te zien was, de andere waren te zien en te koop bij modemerk Prada. Het Nederlandse architectenbureau UNStudio van Ben van Berkel en Caroline Bos ontwerpt ook voor Knoll, maar presenteerde in Milaan nieuwe ontwerpen in samenwerking met de Nederlandse producent Prooff en ontwerpersstudio Makkink Bey.
Er ontstaat nu zelfs een trend naar samenwerking tussen ontwerpers en bedrijven die niet direct de wereld van de kunst en vormgeving uit zichzelf opzoeken. Vorig jaar organiseerde Vitra, de Zwitserse meubelfabrikant én museum, het project Connections, waarbij Nederlandse ontwerpers werden gekoppeld aan bedrijven in de omgeving van Vitra, op de grens van Duitsland en Zwitserland. Dat daar een chocolatier bij was, was in zekere zin logisch, maar er was ook een bedrijf dat auto-onderdelen maakt en een vrouw die – als laatste in Zwitserland – nog op ambachtelijke wijze houtskool produceert. ‘Het was helemaal niet moeilijk om bedrijven ertoe te bewegen hieraan mee te doen’, zegt directeur Mark Zehnter van het Vitra Design Museum. ‘Ze willen graag laten zien wat ze kunnen en zijn geïnteresseerd in ideeën van ontwerpers over nieuwe toepassingen van hun product. Het wordt pas moeilijk als ze tegenover elkaar zitten en gaan uitzoeken hoe ze met elkaars ideeën en producten verder gaan en wat ze precies aan elkaar hebben.’
Ook de Deense Kolding School of Design werkte dit jaar samen met lokale bedrijven en stuurde de resultaten naar Milaan. Allercharmantst was het idee om de lokale planten- en bloemenhandel te stimuleren met Urban Planting. Nu eens géén groene daken of een klef bloemetje in cellofaan, maar een mannelijke manier om je liefde te verklaren: pak een plantje, zet dat neer op een plek die je alleen met gevaar en volharding hebt kunnen bereiken (boven op een stoplicht bijvoorbeeld) en stuur je geliefde daarvan een foto. Succes gegarandeerd.
Het vak van ontwerper is ontegenzeggelijk interessanter geworden met de democratisering van de productie én met de verbreding van het scala aan te ontwerpen producten. Er valt nu veel meer te ontwerpen dan de zoveelste stoel. Een van de interessante gebieden nu is interaction design via het scherm: videogames, websites, live verkeersinformatie, applicaties als Twitter. Daarover ging de fascinerende tentoonstelling Talk to Me van Paola Antonelli in het MoMA twee jaar geleden. Ze liet een duizelingwekkende hoeveelheid ontwerpen voor digitale interactie zien, van techneuten, ontwerpers en kunstenaars, met als mascotte het digitale speeltje Carl, die gaat gillen als je hem op het scherm ‘kietelt’ of in z’n ogen prikt. In al z’n aandoenlijke onbenulligheid is Carl wel een symbool van de manier waarop het beeldscherm ook het rijk van de emoties betreedt.
Ook Mike Kruzeniski, die op What Design Can Do zal vertellen over zijn werk als ‘design lead’ by Twitter, omschrijft zichzelf op zijn site als ‘storyteller’. Bas van Abel van Waag Society zal op de conferentie vertellen over zijn ontwerp voor een FairPhone. Hier komen ontwerp, productie en marketing samen: de FairPhone moet kunnen worden gemaakt van onderdelen die geen schade berokkenen aan mens of milieu, maar Van Abel wil ook de vraag ernaar vergroten: ‘FairPhone wants to change the supply chain and the way the industry works, little by little.’
Op een bijeenkomst in Milaan van Het Nieuwe Instituut en de Design Academy verwoordde de Engelse schrijver en criticus Justin McGuirk de veranderingen waar de ontwerpwereld nu middenin zit. ‘Ontwerpers creëren nu hun eigen economie’, zegt hij. ‘Ze zijn niet meer afhankelijk van de industrie en zijn minder geïnteresseerd in het industrieel vervaardigde product. Het ontwerpen wordt nu meer gedreven door enerzijds het ambacht en anderzijds de nieuwste technologie. En ze werken veel meer in netwerken en communities.’
Het speelveld van de ontwerper is daarmee groter maar ook diffuser geworden. Het werk van de ontwerper kan steeds relevanter worden, het kan ook verzanden in een draaikolk van leuke beelden en politiek correcte goede bedoelingen – zie de kritiek van Timo de Rijk. De ontwerper kan zich koesteren in zijn engagement, verantwoordelijkheidsbesef en de noodzaak van zijn werk, maar het wordt steeds moeilijker om zich met zijn unique selling point te onderscheiden. Waarin onderscheidt de ontwerper zich nog van de architect, de kunstenaar, de maatschappelijk werker? Loden last én bevrijding: het lot en het geluk van de ontwerper vandaag de dag.
Tracy Metz is journalist en auteur. Ze schrijft voor onder meer NRC Handelsblad en De Groene Amsterdammer over kunst, vormgeving en architectuur; tracymetz.nl
Voor de spreektijden van de in dit artikel genoemde namen zie het programma op pagina 19
Groene-lezers krijgen 10% korting op What Design Can Do-tickets. Zie whatdesigncando.nl/degroeneamsterdammer. Kortingscode: BP6195