
Alle ingrediënten voor een krachtige, internationale campagne voor vrouwenrechten waren aanwezig. Het pièce de résistance zou bestaan uit een film: de schokkende documentaire India’s Daughter van de Britse Leslee Udwin over een afschuwelijke groepsverkrachting en moord in een bus in Delhi. Daar zou de campagne omheen worden gebouwd.
Udwin, zelf slachtoffer van verkrachting, had twee jaar van haar leven gegeven, ver weg van haar familie en vrienden in Engeland, om deze schokkende zaak over het voetlicht te brengen. De daders had ze zo ver gekregen om hun zieke meningen voor de camera te ventileren. (‘Als een vrouw wordt verkracht, is het haar eigen schuld. Dan had ze maar niet op straat moeten zijn.’) Juist die uitspraken van de daders en hun advocaten zouden de wereld laten zien hoe vrouwenhaat in elkaar steekt. En het startsein geven voor actie.
Op 8 maart, internationale vrouwendag, zou de wereldwijde première zijn. Op verschillende plaatsen in India, in Londen en New York waren grootse evenementen georganiseerd. In New York zouden Meryl Streep en Freida Pinto, de actrice die internationaal faam verwierf met haar rol in Slumdog Millionaire, kaarsjes aansteken voor Jyoti Singh, het slachtoffer van de gruwelijke aanslag. Een website zou die dag live gaan en daarmee het startsein geven voor een wereldwijde discussie over verkrachting, vrouwenrechten en de strijd voor gelijke behandeling. Voor vrouwen in de hele wereld leek een hoopvolle dag in het verschiet te liggen.
En toen liep het allemaal anders. Hoewel Meryl Streep op 9 maart nog steeds haar kaarsjes aanstak uit solidariteit met het slachtoffer – de bijna afgestudeerde dokter wier ouders hun land hadden verkocht om haar studie te kunnen betalen – en plechtig de woorden sprak: ‘She was India’s daughter. Tonight she is our daughter too’, konden vrouwen in India de film alleen nog maar illegaal op YouTube bekijken. De regering van India had een verbod uitgevaardigd op vertoning van de film. De website is nooit live gegaan. En in plaats van vrouwen over de hele wereld te verenigen in de strijd tegen verkrachting en vrouwenhaat heeft India’s Daughter feministen verdeeld over de vraag hoe de gelijkheidsstrijd het best kan worden aangepakt.
De Indiase filmmaakster Nina Subramani woonde twee jaar in Nederland en is nu weer terug in India. Vorig jaar trad ze in Nederland tijdens het Idfa op als moderator bij de film Light Fly, Fly High, over E. Thulasi, een jonge vrouwelijke Indiase bokser. Thulasi wordt lastiggevallen door haar coach, weigert seksuele diensten te verlenen in ruil voor sportieve aanbevelingen en wordt voortdurend op het verkeerde spoor gezet. ‘Een briljante film’, vindt Subramani. ‘En met een happy ending. Want het lukt ze niet om haar spirit te breken en ze blijft onafhankelijk, terwijl ze het werk doet waar ze van houdt.’
Toch waren de mensen in de zaal vooral bezorgd om de veiligheid van Thulasi. Ze kon immers worden aangevallen of verkracht terwijl ze alleen op haar motor wegreed. ‘Dat die dingen gebeuren in India hebben we toch net gezien’, zei een Nederlandse vrouw in het publiek. Subramani had het er moeilijk mee. Ze vertelt: ‘Ik wilde ze uitleggen dat dit niet de enige waarheid is over India. Maar hoe kon ik dat doen? Elke dag zijn de kranten gevuld met vreselijke verhalen. Een kind verkracht en op straat gegooid. Een vrouw van wie na een groepsverkrachting de ogen werden uitgestoken. Ik wilde India verdedigen. Het land waar ik van houd. Maar het lukte me niet.’ Die avond zat ze met tranen in haar ogen in de tram naar huis.
Natuurlijk gelooft feministe Subramani dat er moet worden gepraat over de cultuur van verkrachting, maar tegelijk is het volgens haar niet bepaald een uniek Indiaas probleem. Toch wordt het in de westerse media wel zo afgeschilderd.
Jakob de Roover, een Belgische hoogleraar vergelijkende cultuurwetenschap aan de Universiteit van Gent en lid van het India Platform, deed in een artikel op de Indiase nieuwssite Niti Central de oproep tot een gedachte-experiment: ‘Stel je voor. Een filmer reist naar België, omdat ze heeft gehoord over een aantal pedofilieschandalen in dat land. Ze maakt een documentaire waarin ze een interview opneemt met een beruchte pedofiel. De man zegt dat de meisjes die hij verkrachtte in feite hem verleidden en dat ze ervan genoten. Vervolgens zegt de filmmaakster dat de Belgische maatschappij verantwoordelijk is voor dit soort pedofielen door hun te leren om zo te denken. De meeste mannen in België zijn geprogrammeerd om zo te denken, houdt de filmmaakster vol. Sterker nog: dit is een onderdeel van een grotere ziekte en cultuur, die je ook terugziet in de Belgische cinema. Hoe zouden wij Belgen reageren? We zouden het schokkend vinden. Alsof wij allemaal geprogrammeerd zouden zijn voor kindermisbruik.’
Is deze vergelijking wel houdbaar? Spreken de cijfers over seksueel geweld in India dan geen boekdelen? Drie vrouwen per uur worden verkracht, lezen we in de kranten. Volgens De Roover worden empirische data echter genegeerd om het beeld van India als verkrachtingsland in stand te houden. ‘Bij die drie vrouwen per uur wordt niet vermeld dat het gaat om een bevolking van 1,25 miljard mensen. In België wordt één verkrachting per drie uur gemeld op een bevolking van elf miljoen.’ Hij verwijst naar een rapport van de Verenigde Naties. In 2010 werden in India 1,8 verkrachtingen per honderdduizend inwoners gemeld. In België waren dat er 30, in de Verenigde Staten 27,3 en in het Verenigd Koninkrijk 28.
Natuurlijk worden niet alle voorvallen gemeld en natuurlijk staat de politie in India bekend om haar corruptie. Toch wordt ook in België maar één op de tien gevallen van seksueel geweld gemeld. ‘Zelfs als dit er in India één op de honderd zouden zijn, dan nog is het gemiddelde in België, VS of VK hoger’, aldus De Roover.
Toch vertelt Nina Subramani mij dat ze haar dochter rustig een stuk vooruit liet lopen in het Amsterdamse Bos. ‘Dat doe ik hier nooit. Ik houd mijn dochter niet verder dan een armlengte van mij vandaan. Natuurlijk zijn er wel degelijk problemen hier met seksueel geweld. De uitdaging ligt erin om de feiten te accepteren zonder ze op ons hele land en ons hele volk toe te passen. En zonder defensief of hulpeloos te klinken.’
De Indiase Priyamvada Gopal, hoogleraar aan Cambridge, schrijft over dit dilemma voor The Guardian. Het probleem is volgens haar dat Indiase feministen voor een valse keuze zijn komen te staan. Aan de ene kant is er het ‘Indiase patriarchaat dat ofwel het probleem ontkent ofwel het Westen de schuld geeft’. De reactie van de rechtse regering op de film door middel van censuur is daar een voorbeeld van. De reactie wordt ingegeven door gekrenkte nationale trots en gekwetste gevoelens. Aan de andere kant staat ‘het goed bedoelde maar vaak slecht geïnformeerde “maternalisme” vanuit westerse feministische hoek dat de schuld legt bij een bepaalde achterlijke geesteshouding in India’. De westerse benadering gaat dikwijls uit van een white savior narrative en taal speelt hierbij een belangrijke rol.

Neem de titel van de film: India’s Daughter. Het slachtoffer is een dochter van haar ouders en een dochter van India. Maar ze is nog veel meer dan dat. De belangrijkste feministische campagnevoerder en secretaris van de All-India Progressive Women’s Association, Kavita Krishnan, merkt in verschillende interviews op dat Indiase tegenstanders van verkrachting juist ondubbelzinnig de patriarchale taal verwerpen die vrouwen telkens vat in termen van ‘dochters, echtgenotes en zusters die recht hebben op bescherming’ in plaats van als ‘mensen die voor zichzelf opkomen en aanvallen op hun eigen lichaam en rechten weerstaan’.
Of neem de woorden van Meryl Streep als ze het heeft over een ‘mindset that must be made to know it has no place in the civilised world’. Ook Udwin zelf neemt het woord ‘civilised’ regelmatig in de mond. Gopal schrijft in The Guardian: ‘Systematisch seksueel geweld is geen etiquettefoutje op een cocktailparty. Het zal niet blozen en zich snel aanpassen uit angst voor slechte publiciteit totdat het aan tafel mag bij de werkelijk beschaafde landen, waarbij de vraag in welk verkrachtingsvrij land dat dinertje zal worden gehouden vooralsnog onbeantwoord blijft.’
Rond de release van de film werd een omvangrijke campagne met bijbehorend lesmateriaal ontwikkeld. Dit zou worden uitgerold in rurale gebieden in India. Krishnan vraagt zich af waarom de Indiase vrouwenbeweging geen rol had in het ontwerpen en voorbereiden van dit lesmateriaal. Waarom werd niet met Indiase activisten overlegd?
De vraag is of de film uiteindelijk kan bijdragen aan het debat over vrouwenrechten en het tegengaan van geweld. Een verbod helpt in ieder geval niet. In New York benadrukte actrice Freida Pinto tegen The Guardian: ‘Uiteindelijk is dit een film die moet worden uitgebracht. Dit is niet een shame-India film.’ Hiermee lijkt zij zich te richten tot de rechtse regering die de film heeft verboden. Sommige feministen hebben weliswaar gevraagd om censuur van de film, omdat zoveel ruimte wordt gegeven aan de daders en aan hun ziekmakende idee over de verantwoordelijkheid van vrouwen voor verkrachting. Maar de meeste Indiase feministen lijken het verbod onjuist te vinden.
Zo ook Paromita Vohra, een Indiase filmmaakster die onder meer een documentaire maakte over het gebrek aan publieke toiletten voor vrouwen op het Indiase platteland. In een e-mailinterview schrijft ze me: ‘Elk verbod van een film is belachelijk. Uiteindelijk is het schadelijk voor het debat, omdat we blijven zitten met de polariteit van “must ban” versus “must see”, terwijl de waarheid in feite is: “Don’t ban, see if you want, critique as you will.” Door het verbod verstomde alle kritiek op de film zelf en dit heeft het probleem van seksueel geweld en manieren waarop we daarover kunnen praten absoluut niet geholpen.’
Dat debat moet er nu juist wel komen. Want kritiek op de film had Vohra wel degelijk. In een column op de Indiase feministische site The Ladies Finger schreef zij een ‘very short but so wide open letter to white feminist filmmakers’ waarin ze de film van Udwin ‘primitief’ noemde en gekscherend poogde om Udwin van advies te dienen. ‘Ik ben het niet eens met het verbod op jouw film in India. Ik wil iets doen om je te helpen goede, bevrijdende films te maken. Stuur me een teken. Of moet ik jou in plaats daarvan een punjammy sturen?’ De punjammy – ‘the loungewear trousers made with hope by women in India who have escaped human trafficking’ – ziet ze als een symbool voor de infantiliserende manier waarop Indiase vrouwen in het Westen worden benaderd.
‘Er is altijd die verhaallijn van het slachtoffer dat een heldin wordt en het opneemt tegen al het onrecht in India’, schrijft Vohra mij later. ‘Het is passé om mensen van andere landen te behandelen als lokale informanten – onderzoeken in safaripak leiden tot safarifilms. Een documentaire is niet een nieuwsverslag maar een beschouwing van de betekenis van gebeurtenissen. Er zijn zoveel manieren om het perspectief van de filmmaker te openbaren, zoveel manieren die anders zijn dan het introduceren van een soort alleswetende verteller. Dat laatste zorgt voor duidelijke schema’s van goed en fout. Het probleem dat ik daarmee heb is dat het te makkelijk is om de reactie te depersonaliseren. Jij bent zelf nooit de slechterik uit de film. Interessanter is het te kijken naar hoe iedereen onderdeel is van de context en hoe je dus ook zelf kunt reageren als individu.’
Vohra heeft er moeite mee dat films uit India pas ‘goed’ worden gevonden als ze de cultuur uitleggen als een soort mysterieuze rariteit in plaats van dat het gewoon een film is. ‘Uit het zuiden moeten altijd voorbeelden en verklaringen van de cultuur komen’, legt ze uit. ‘Als je een film maakt over een alles overkoepelend idee als feminisme, dan krijg je al snel te horen dat de film te India-specifiek is. Uiteraard wordt een Amerikaanse film over feminisme niet snel gezien als slechts een voorbeeld van een lokale gebeurtenis of te Amerika-specifiek.’
Professor Gopal wijst erop dat de Indiase vrouwenrechtenbeweging vaak de systematische en universele aard van seksueel geweld benadrukt, hoewel dit verschillende vormen aanneemt, afhankelijk van de context. Praten over ‘verkrachting in termen van een primitieve culturele psyche’ is in haar ogen veel te beperkt. Het is als ‘het missen van een woud door in te zoomen op een paar exotische bomen’. Gopal schrijft: ‘Niet vermelden hoe verkrachting door hogere kastes wordt gebruikt om Dalit-vrouwen (de vroegere “onaanraakbare kaste”) “op hun plaats” te houden, doet verkrachtingsslachtoffers te kort. Niet denken over hoe klassenstrijd dodelijk kan worden verplaatst naar de lichamen van vrouwen doet slachtoffers te kort. Het reduceren van verkrachting tot een generieke Indiase mannelijke geesteshouding doet slachtoffers te kort. Op z’n best is het beschamend makkelijk. Op z’n slechtst betekent het: meewerken aan de stilte rond vrouwenexploitatie en seksueel geweld als zeer moderne problemen die onafscheidelijk verbonden zijn met elke andere vorm van wereldwijde exploitatie die onze zogenaamd geëmancipeerde tijd beschamen.’
Nina Subramani woont weer in India, het land waar ze van houdt. Haar dochter Meera vroeg zich in Nederland vaak af waarom prinsessen toch altijd blond waren. Nu spiegelt Meera zich aan prinsessen in fel gekleurde sari’s en almachtige godinnen met donkerbruin haar.
Maar haar moeder maakt zich ook zorgen. Meera begint het verschil in het publieke leven te merken. ‘Mama, waarom moet je mij eigenlijk altijd en overal kunnen zien?’ Subramani zou willen dat Meera meer kan zijn dan een dochter, meer dan háár dochter, meer dan India’s dochter. Ze zou willen dat Meera haar eigen weg kan kiezen. Dat ze niet altijd bang hoeft te zijn op straat. Dat ze, als ze dat zou willen, net als Thulasi, op haar motor weg kan scheuren.
Beeld: (1) Mumbai, bushalte (Mark Henley / Panos / HH); (2) Beeld uit India’s Daughter (Youtube)